Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal flennen

Vertaal flennen van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. flennen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor flennen (Duits) in het Zweeds

flennen:

flennen werkwoord (flenne, flennst, flennt, flennte, flenntet, geflennt)

  1. flennen (greinen)
    grina; tjuta; lipa
    • grina werkwoord (grinar, grinade, grinat)
    • tjuta werkwoord (tjutar, tjutade, tjutat)
    • lipa werkwoord (lipar, lipade, lipat)
  2. flennen (weinen; heulen; plärren)
    gråta; snyfta
    • gråta werkwoord (gråter, grät, gråtit)
    • snyfta werkwoord (snyftar, snyftade, snyftat)
  3. flennen (heulen; weinen; schluchzen; )
    gnälla; gny
    • gnälla werkwoord (gnäller, gnällde, gnällt)
    • gny werkwoord (gnyr, gnydde, gnytt)
  4. flennen (schluchzen; schreien; greinen; )
    snyfta
    • snyfta werkwoord (snyftar, snyftade, snyftat)
  5. flennen (rotzen; heulen)
    snörvla
    • snörvla werkwoord (snörvlar, snörvlade, snörvlat)
  6. flennen (sichekligbenehmen; jammern; nörgeln; )
    tjata; gnata; vara jobbig
    • tjata werkwoord (tjatar, tjatade, tjatat)
    • gnata werkwoord (gnatar, gnatade, gnatat)
    • vara jobbig werkwoord (är jobbig, var jobbig, varit jobbig)

Conjugations for flennen:

Präsens
  1. flenne
  2. flennst
  3. flennt
  4. flennen
  5. flennt
  6. flennen
Imperfekt
  1. flennte
  2. flenntest
  3. flennte
  4. flennten
  5. flenntet
  6. flennten
Perfekt
  1. habe geflennt
  2. hast geflennt
  3. hat geflennt
  4. haben geflennt
  5. habt geflennt
  6. haben geflennt
1. Konjunktiv [1]
  1. flenne
  2. flennest
  3. flenne
  4. flennen
  5. flennet
  6. flennen
2. Konjunktiv
  1. flennte
  2. flenntest
  3. flennte
  4. flennten
  5. flenntet
  6. flennten
Futur 1
  1. werde flennen
  2. wirst flennen
  3. wird flennen
  4. werden flennen
  5. werdet flennen
  6. werden flennen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde flennen
  2. würdest flennen
  3. würde flennen
  4. würden flennen
  5. würdet flennen
  6. würden flennen
Diverses
  1. flenne!
  2. flennt!
  3. flennen Sie!
  5. geflennt
  6. flennend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor flennen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lipa Schluchzer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gnata eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken alles besser wissen; beanstanden; bekritteln; bemängeln; klagen; kritisieren; reklamieren; schulmeistern; sich beschweren
gny flennen; heulen; jammern; schluchzen; weinen; wimmern; winseln
gnälla flennen; heulen; jammern; schluchzen; weinen; wimmern; winseln beanstanden; brummeln; brummen; brutzeln; brüllen; grunzen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; klagen; knurren; langweilig sein; lautauf schreien; meckern; murren; nörgeln; salbadern; schimpfen; schleppend sprechen; schreien; sich beschweren; säuseln; toben; wimmern; winseln; über etwas meckern
grina flennen; greinen Grimassen machen; feixen; grinsen; tränen
gråta flennen; heulen; plärren; weinen brüllen; heulen; jammern; kreischen; schreien; tränen; wehklagen; weinen
lipa flennen; greinen brüllen; heulen; kreischen; schleppend sprechen; säuseln; tränen; weinen
snyfta flennen; greinen; herausschreien; heulen; plärren; schluchzen; schreien; weinen
snörvla flennen; heulen; rotzen beschnuppern; beschnüffeln; die Nase rümpfen; schnuppern
tjata eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken bekritteln; bemängeln; drängen; durchstoßen; einhämmern; einrammen; nerven; piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; schulmeistern; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
tjuta flennen; greinen bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schmettern; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; tränen; wettern; wüten; zischen
vara jobbig eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken

Synoniemen voor "flennen":


Wiktionary: flennen

flennen

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0370 seconde
Page rendered in 1.0 seconds