Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal fahl

Vertaal fahl van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. fahl:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor fahl (Duits) in het Zweeds

fahl:

fahl bijvoeglijk naamwoord

  1. fahl (langweilig; eintönig; schlafbringend; )
    tråkigt; tråkig
  2. fahl (neblig; vage; unbestimmt; )
    dimmigt; mulig
  3. fahl (blaß; grau; bleich; farblos)
    askgrå; askgrått
  4. fahl (blaß; bleich; welk; abgespannt)
    blekt; urtvättad
  5. fahl (verschossen; schal; verschlissen; )
    blekt; black; svagt; svag; blackt
    • blekt bijvoeglijk naamwoord
    • black bijvoeglijk naamwoord
    • svagt bijvoeglijk naamwoord
    • svag bijvoeglijk naamwoord
    • blackt bijvoeglijk naamwoord
  6. fahl (blaß; matt; welk; verwaschen; glanzlos)
    svag; blek; svagt; blekt
    • svag bijvoeglijk naamwoord
    • blek bijvoeglijk naamwoord
    • svagt bijvoeglijk naamwoord
    • blekt bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor fahl:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tråkigt Langeweile; Langweiligkeit
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
askgrå blaß; bleich; fahl; farblos; grau aschengrau; fahlgrau
askgrått blaß; bleich; fahl; farblos; grau aschengrau; fahlgrau
black ausgebleicht; fahl; falb; farblos; glanzlos; matt; schal; verschlissen; verschossen; welk
blackt ausgebleicht; fahl; falb; farblos; glanzlos; matt; schal; verschlissen; verschossen; welk
blek blaß; fahl; glanzlos; matt; verwaschen; welk blaß; bleich; farblos; ungefärbt; weiß
blekt abgespannt; ausgebleicht; blaß; bleich; fahl; falb; farblos; glanzlos; matt; schal; verschlissen; verschossen; verwaschen; welk blaß; bleich; farblos; matt; ungefärbt; weiß
dimmigt diesig; dunkel; dunstig; fahl; finster; flau; neblig; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; vage; verschwommen diesig; dumpf; dumpfig; dunkel; dunstig; finster; grob; halblaut; heiig; nebelhaft; nebelig; neblig; schattenhaft; schwammig; trüb; trübe; unbestimmt; unklar; unscharf; vage; verschwommen
mulig diesig; dunkel; dunstig; fahl; finster; flau; neblig; schattenhaft; trüb; trübe; unbestimmt; vage; verschwommen
svag ausgebleicht; blaß; fahl; falb; farblos; glanzlos; matt; schal; verschlissen; verschossen; verwaschen; welk blaß; bleich; dumpf; dumpfig; dunkel; ein bißchen; ein wenig; einigermaßen; empfindlich; fein; finster; gebrechlich; grob; halblaut; hilflos; kraftlos; schattenhaft; schimmerhaft; schlaff; schlapp; schwach; schwammig; schwächlich; unbestimmt; vage; verletzbar; verschwommen; verwundbar; weich; weiß; zart; zerbrechlich
svagt ausgebleicht; blaß; fahl; falb; farblos; glanzlos; matt; schal; verschlissen; verschossen; verwaschen; welk abgespannt; blaß; bleich; dumpf; dumpfig; dunkel; empfindlich; fein; finster; gebrechlich; grob; halblaut; hilflos; hinfällig; kraftlos; kränklich; lahm; lustlos; matt; schattenhaft; schimmerhaft; schlaff; schlapp; schwach; schwammig; schwächlich; unbestimmt; vage; verletzbar; verschwommen; verwundbar; weich; weiß; zart; zerbrechlich
tråkig einförmig; eintönig; fade; fahl; geistlos; geisttötend; langweilig; schlafbringend; öde abgeschmackt; atmosphärelos; beschwerlich; dösig; eintönig; fade; hinderlich; keine Atmosphäre; langweilig; langweilige; lästig; mies; mühsam; nicht gemütlich; problematisch; sauer; schwer; schwerlich; schwierig; unangenehm; unbequem; ungemutlich; öde
tråkigt einförmig; eintönig; fade; fahl; geistlos; geisttötend; langweilig; schlafbringend; öde abgeschmackt; arbeitsscheu; atmosphärelos; beschwerlich; blöd; denkfaul; doof; dumm; dösig; eintönig; fade; faul; flau; freudlos; geistlos; geisttötend; hinderlich; keine Atmosphäre; langsam; langweilig; langweilige; lustlos; lässig; lästig; matt; mies; müde; mühsam; nachlässig; problematisch; sauer; schal; schlapp; schleppend; schwer; schwerfällig; schwerlich; schwierig; schwül; stumpfsinnig; teilnahmslos; träge; trödelig; unangenehm; unbequem; öde
urtvättad abgespannt; blaß; bleich; fahl; welk blaß; bleich; weiß

Synoniemen voor "fahl":


Wiktionary: fahl

fahl
adjective
  1. va.|: (bis ins 17. Jahrhundert geläufig); in Bezug auf Haar und Bart: blond
  2. umgangssprachlich: leicht übel, schwindelig
  3. im übertragenen Sinne; gehoben: kaum Kraft habend, schwach, wie tot
  4. nicht hell, schwach erhellt, trüb
  5. (auf nicht schöne Weise) ohne kräftige Farbe, farbenarm, blass, fast farblos
Cross Translation:
FromToVia
• fahl → glåmig ↔ pâle — Qui est d’un blanc terne, qui décolorer, parler du visage.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0518 seconde
Page rendered in 1.0 seconds