Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
- brandmarken:
-
Wiktionary:
- brandmarken → brännmärka, stigmatisera
Duits
Uitgebreide vertaling voor brandmarken (Duits) in het Zweeds
brandmarken:
brandmarken werkwoord (brandmarke, brandmarkst, brandmarkt, brandmarkte, brandmarktet, brandgemarkt)
-
brandmarken (markieren; kennzeichnen; einbrennen; stigmatisieren)
-
brandmarken (stigmatisieren)
-
brandmarken (stigmatisieren)
Conjugations for brandmarken:
Präsens
- brandmarke
- brandmarkst
- brandmarkt
- brandmarken
- brandmarkt
- brandmarken
Imperfekt
- brandmarkte
- brandmarktest
- brandmarkte
- brandmarkten
- brandmarktet
- brandmarkten
Perfekt
- habe brandgemarkt
- hast brandgemarkt
- hat brandgemarkt
- haben brandgemarkt
- habt brandgemarkt
- haben brandgemarkt
1. Konjunktiv [1]
- brandmarke
- brandmarkest
- brandmarke
- brandmarken
- brandmarket
- brandmarken
2. Konjunktiv
- brandmarkte
- brandmarktest
- brandmarkte
- brandmarkten
- brandmarktet
- brandmarkten
Futur 1
- werde brandmarken
- wirst brandmarken
- wird brandmarken
- werden brandmarken
- werdet brandmarken
- werden brandmarken
1. Konjunktiv [2]
- würde brandmarken
- würdest brandmarken
- würde brandmarken
- würden brandmarken
- würdet brandmarken
- würden brandmarken
Diverses
- brandmark!
- brandmarkt!
- brandmarken Sie!
- brandgemarkt
- brandmarkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor brandmarken:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| brännmärka | brandmarken; einbrennen; kennzeichnen; markieren; stigmatisieren | beizen; schlecht bekannt machen; schlecht vorstellen; verketzern |
| stigmatisera | brandmarken; stigmatisieren |
Synoniemen voor "brandmarken":
Wiktionary: brandmarken
brandmarken
verb
-
(transitiv), historisch: jemandem mit dem Brandeisen ein Zeichen, meist auf die Stirn, als Strafe einbrennen
- brandmarken → brännmärka
-
(transitiv) jemanden öffentlich bloßstellen, anprangern, heftig kritisieren
- brandmarken → stigmatisera; brännmärka