Duits
Uitgebreide vertaling voor augenblinzeln (Duits) in het Zweeds
augenblinzeln:
augenblinzeln werkwoord (augenblinzele, augenblinzelst, augenblinzelt, augenblinzelte, augenblinzeltet, augengeblinzelt)
Conjugations for augenblinzeln:
Präsens
- augenblinzele
- augenblinzelst
- augenblinzelt
- augenblinzelen
- augenblinzelt
- augenblinzelen
Imperfekt
- augenblinzelte
- augenblinzeltest
- augenblinzelte
- augenblinzelten
- augenblinzeltet
- augenblinzelten
Perfekt
- habe augengeblinzelt
- hast augengeblinzelt
- hat augengeblinzelt
- haben augengeblinzelt
- habt augengeblinzelt
- haben augengeblinzelt
1. Konjunktiv [1]
- augenblinzele
- augenblinzelest
- augenblinzele
- augenblinzelen
- augenblinzelet
- augenblinzelen
2. Konjunktiv
- augenblinzelte
- augenblinzeltest
- augenblinzelte
- augenblinzelten
- augenblinzeltet
- augenblinzelten
Futur 1
- werde augenblinzeln
- wirst augenblinzeln
- wird augenblinzeln
- werden augenblinzeln
- werdet augenblinzeln
- werden augenblinzeln
1. Konjunktiv [2]
- würde augenblinzeln
- würdest augenblinzeln
- würde augenblinzeln
- würden augenblinzeln
- würdet augenblinzeln
- würden augenblinzeln
Diverses
- augenblinzel!
- augenblinzelt!
- augenblinzelen Sie!
- augengeblinzelt
- augenblizelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor augenblinzeln:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| blinka | Blinzeln; Funkeln; verstohlene Wink | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| blinka | augenblinzeln; blinzeln; zwinkern | blinken; flackern; funkeln; funken; glänzen; glühen; hinausragen; hinausragenüber; leuchten; scheinen; sich hervortun; sich unterscheiden; sichauszeichnen; spiegeln; spielen; strahlen; zwinkern |