Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Zuhause:
  2. Wiktionary:
    • Zuhause → hem


Duits

Uitgebreide vertaling voor Zuhause (Duits) in het Zweeds

Zuhause:

Zuhause [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Zuhause (Wohnung; Heim; Wohnort; Sitz; Wohnsitz)
    boplats; hem
    • boplats [-en] zelfstandig naamwoord
    • hem [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. Zuhause

Vertaal Matrix voor Zuhause:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boplats Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause
hem Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause Häuschen; Hütte
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
hem / hemma Zuhause

Synoniemen voor "Zuhause":


Wiktionary: Zuhause

Zuhause
noun
  1. die Räumlichkeiten, in denen man wohnt
    • Zuhausehem

Verwante vertalingen van Zuhause