Zeichen in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Zeichen:
- varumärke; sort; emblem; tecken; signal; gest; vink; märke; nummerplåt; bilplåt
Wiktionary:
- Zeichen → tecken, märke, järtecken, omen, symbol, bevis, kännetecken, gärd, prov, attest

Duits

Uitgebreide vertaling voor Zeichen (Duits) in het Zweeds

Zeichen (Markenzeichen; Handelszeichen)
varumärke; sort
- varumärke [-ett] zelfstandig naamwoord
- sort [-en] zelfstandig naamwoord
Zeichen (Unterscheidungszeichen)
emblem
- emblem [-ett] zelfstandig naamwoord
Zeichen (Signal; Fingerzeig; Wink)
tecken; signal
- tecken [-ett] zelfstandig naamwoord
- signal [-en] zelfstandig naamwoord
Zeichen (Signal)
signal
- signal [-en] zelfstandig naamwoord
Zeichen (Geste; Gebärde; Signal; Wink)
gest; vink; signal; tecken
- gest [-en] zelfstandig naamwoord
- vink [-en] zelfstandig naamwoord
- signal [-en] zelfstandig naamwoord
- tecken [-ett] zelfstandig naamwoord
Zeichen (Logo; Markenzeichen; Handelszeichen; Marke; Schutzmarke; Fabrikmarke)
märke
- märke [-ett] zelfstandig naamwoord
Zeichen (Nummernschild; Kennzeichen; Erkennungszeichen; Merkmal; Merkzeichen; Vermerk; Abzeichen; Markierung; Brandzeichen)
nummerplåt; bilplåt
- nummerplåt zelfstandig naamwoord
- bilplåt zelfstandig naamwoord
Zeichen
tecken
- tecken [-ett] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bilplåt	Abzeichen; Brandzeichen; Erkennungszeichen; Kennzeichen; Markierung; Merkmal; Merkzeichen; Nummernschild; Vermerk; Zeichen
emblem	Unterscheidungszeichen; Zeichen
gest	Gebärde; Geste; Signal; Wink; Zeichen	Geste; Handbewegung
märke	Fabrikmarke; Handelszeichen; Logo; Marke; Markenzeichen; Schutzmarke; Zeichen	Abzeichen; Beule; Delle; Eindruck; Eindrücke; Einsenkung; Einstülpung; Gütezeichen; Handelsmarke; Handelszeichen; Kniff; Notiztag; RFID-Transponder; Schlaufe; Schleife; Schlinge; Schutzmarke; Tag; Verbeulung; Warenzeichen; Zickzackkurve
nummerplåt	Abzeichen; Brandzeichen; Erkennungszeichen; Kennzeichen; Markierung; Merkmal; Merkzeichen; Nummernschild; Vermerk; Zeichen
signal	Fingerzeig; Gebärde; Geste; Signal; Wink; Zeichen
sort	Handelszeichen; Markenzeichen; Zeichen	Gattung; Naturbezüge; Sorte
tecken	Fingerzeig; Gebärde; Geste; Signal; Wink; Zeichen	Angabe; Aufzeichnung; Hinweis; Indikation; Kleinbuchstabe; Minuskel; Notiz; Ordenszeichen
varumärke	Handelszeichen; Markenzeichen; Zeichen	Handelsmarke; Schutzmarke; Warenzeichen
vink	Gebärde; Geste; Signal; Wink; Zeichen	Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zeiger; Zwangsbefehl

Cross Translation:

From	To	Via
• Zeichen	→ tecken	↔ character — symbol for a sound or a word
• Zeichen	→ tecken	↔ character — (computing) basic element in a text string
• Zeichen	→ märke	↔ mark — indication for reference or measurement
• Zeichen	→ tecken	↔ sign — visible indication
• Zeichen	→ tecken	↔ sign — meaningful gesture
• Zeichen	→ tecken	↔ sign — any of several specialized non-alphabetic symbols
• Zeichen	→ tecken; järtecken; omen	↔ sign — omen
• Zeichen	→ symbol; tecken	↔ symbol — character or glyph
• Zeichen	→ tecken; bevis; kännetecken	↔ token — something serving as an expression of something else
• Zeichen	→ tecken; bevis; gärd; prov; attest	↔ témoignage — action de témoigner ; rapport d’un ou de plusieurs témoins sur un fait, soit de vive voix, soit par écrit.

Computer vertaling door derden: