Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal Werkzeug

Vertaal Werkzeug van Duits naar Zweeds

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Werkzeug:
- utrustning; verktyg; hjälpmedel; handverktyg
Wiktionary:
- Werkzeug → verktyg, redskap
- Werkzeug → instrument, verktyg, tyg, alster, verk, produkt, avkastning, vinst, vara

Duits

Uitgebreide vertaling voor Werkzeug (Duits) in het Zweeds

Werkzeug:

Werkzeug [das ~] zelfstandig naamwoord

Werkzeug (Gerät; Handwerkzeug)
utrustning; verktyg; hjälpmedel; handverktyg
- utrustning [-en] zelfstandig naamwoord
- verktyg [-ett] zelfstandig naamwoord
- hjälpmedel [-ett] zelfstandig naamwoord
- handverktyg [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Werkzeug:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
handverktyg	Gerät; Handwerkzeug; Werkzeug	Werkzeug für Heimwerker
hjälpmedel	Gerät; Handwerkzeug; Werkzeug	Barrierefreiheit; Barrierefreiheit-Hilfsmittel; Hilfsmittel
utrustning	Gerät; Handwerkzeug; Werkzeug	Apparat; Apparatur; Arbeitsgerät; Aufrüstung; Ausrüstung; Ausrüstungsgegenstände; Ausrüstungsstück; Ausschmückung; Ausstaffierung; Ausstattung; Ausstattungsstück; Bewaffnung; Gerät; Girlande; Joch; Verzierung; Zierde
verktyg	Gerät; Handwerkzeug; Werkzeug	Generator; Tool

Synoniemen voor "Werkzeug":

Gerätschaft; Instrument; Arbeitsergebnis; Artefakt; Handlungsprodukt; Opus; Werk

Wiktionary: Werkzeug

Werkzeug

noun

Technik: allgemeines Mittel oder Gerät, um Dinge herzustellen, zu reparieren etc.
- Werkzeug → verktyg; redskap

Cross Translation:

From	To	Via
• Werkzeug	→ instrument	↔ instrument — tool
• Werkzeug	→ verktyg	↔ tool — mechanical device intended to make a task easier
• Werkzeug	→ verktyg	↔ tool — equipment used in a profession
• Werkzeug	→ instrument	↔ instrument — werktuig
• Werkzeug	→ instrument; tyg; verktyg	↔ instrument — objet construire permettant d'exécuter une action.
• Werkzeug	→ instrument; tyg; verktyg	↔ outil — instrument dont les artisans, les jardiniers, etc., se servir pour leur travail.
• Werkzeug	→ alster; verk; produkt; avkastning; vinst; vara	↔ produit — résultat créatif de l’activité humaine.
• Werkzeug	→ instrument; tyg; verktyg	↔ ustensile — Objet pour les arts (2)