Stoß in het Zweeds vertaald uit het Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Stoß:
- slag; stöt; dunk; bump; lätt knuff; skakning; smäll; klapp; slag med öppen hand; ansamling; duns; törn; nöje; spark; njutning; stöta ihop med; motsättning; meningskiljaktlighet; misshällighet; hög; trave; simtag
Wiktionary:
- Stoß → slag, hög, ryck

Duits

Uitgebreide vertaling voor Stoß (Duits) in het Zweeds

Stoß:

Stoß [der ~] zelfstandig naamwoord

der Stoß (leichter Stoß; Schlag; Puff; Bums; Anstoß; Anprall; Zusammenstoß)
slag; stöt; dunk; bump; lätt knuff
- slag [-ett] zelfstandig naamwoord
- stöt [-en] zelfstandig naamwoord
- dunk [-en] zelfstandig naamwoord
- bump zelfstandig naamwoord
- lätt knuff zelfstandig naamwoord
der Stoß (erschütternde Bewegung; Ruck)
skakning
- skakning [-en] zelfstandig naamwoord
der Stoß (Klaps; Hau)
smäll; klapp; slag med öppen hand
- smäll [-en] zelfstandig naamwoord
- klapp [-en] zelfstandig naamwoord
- slag med öppen hand zelfstandig naamwoord
der Stoß (Ansammlung; Haufen; Häufung; Masse; Menge)
ansamling
- ansamling [-en] zelfstandig naamwoord
der Stoß (Knall; Krach; Schlag; Bums)
dunk; stöt; duns; törn
- dunk [-en] zelfstandig naamwoord
- stöt [-en] zelfstandig naamwoord
- duns [-en] zelfstandig naamwoord
- törn zelfstandig naamwoord
der Stoß (Fußtritt)
nöje; spark; njutning
- nöje
- spark
- njutning
der Stoß (Zusammenstoß)
stöta ihop med
- stöta ihop med zelfstandig naamwoord
der Stoß (Streit; Konflikt; Krach; Meinungsverschiedenheit; Zusammenstoß; Schlägerei; Diskussion; Streitigkeit; Auseinandersetzung; Kämpfe; Kampf; Kollision; Gefecht; Anprall; Spektakel; Twist; Uneinigkeit; Balgerei; Zank; Fehde; Zwietracht; Wortwechsel; Streitgespräch)
motsättning; meningskiljaktlighet; misshällighet
- motsättning [-en] zelfstandig naamwoord
- meningskiljaktlighet zelfstandig naamwoord
- misshällighet [-en] zelfstandig naamwoord
der Stoß (Stapel; Haufen; Ansammlung; Menge; Häufung; Masse)
hög; trave
- hög zelfstandig naamwoord
- trave [-en] zelfstandig naamwoord
der Stoß (Lage)
simtag
- simtag [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Stoß:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ansamling	Ansammlung; Haufen; Häufung; Masse; Menge; Stoß	Agglomoration; Anhäufen; Ansammeln; Ansammlung; Haufen; Häufung; Kumulation; Menge
bump	Anprall; Anstoß; Bums; Puff; Schlag; Stoß; Zusammenstoß; leichter Stoß
dunk	Anprall; Anstoß; Bums; Knall; Krach; Puff; Schlag; Stoß; Zusammenstoß; leichter Stoß
duns	Bums; Knall; Krach; Schlag; Stoß	Bums; Hieb; Klaps; Maulschelle; Ohrfeige; Puff; Schlag
hög	Ansammlung; Haufen; Häufung; Masse; Menge; Stapel; Stoß	Grundsäule; Haufen; Heuschober; Pfahl; Rammpfahl; Terp; Warf; Wurte
klapp	Hau; Klaps; Stoß	Hieb; Klaps; Schlag
lätt knuff	Anprall; Anstoß; Bums; Puff; Schlag; Stoß; Zusammenstoß; leichter Stoß
meningskiljaktlighet	Anprall; Auseinandersetzung; Balgerei; Diskussion; Fehde; Gefecht; Kampf; Kollision; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Schlägerei; Spektakel; Stoß; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Wortwechsel; Zank; Zusammenstoß; Zwietracht
misshällighet	Anprall; Auseinandersetzung; Balgerei; Diskussion; Fehde; Gefecht; Kampf; Kollision; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Schlägerei; Spektakel; Stoß; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Wortwechsel; Zank; Zusammenstoß; Zwietracht
motsättning	Anprall; Auseinandersetzung; Balgerei; Diskussion; Fehde; Gefecht; Kampf; Kollision; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Schlägerei; Spektakel; Stoß; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Wortwechsel; Zank; Zusammenstoß; Zwietracht	Beanstandung; Bedenken; Beschwerde; Einspruch; Einwand; Folgewidrigkeit; Inkonsequenz; Klage; Protest; Widersprüchlichkeit
njutning	Fußtritt; Stoß	Freude; Gefallen; Genuß; Lust; Vergnügen; Wonne
nöje	Fußtritt; Stoß	Eifer; Entertainment; Erfreulichkeit; Feudenruf; Flause; Freude; Freudenfest; Freudentaumel; Frohsinn; Fröhlichkeit; Gaudi; Gefallen; Genuß; Geselligkeit; Glückseligkeit; Heiterkeit; Hilarität; Hingabe; Hobby; Humor; Jubel; Jux; Keckheit; Lebhaftigkeit; Leidenschaft; Liebhaberei; Lust; Lustigkeit; Narrheit; Passion; Scherz; Scherze; Schäkerei; Seligkeit; Spaß; Spaßen; Spleen; Spässe; Späße; Torheit; Trieb; Ulk; Unsinn; Vergnügen; Verrücktheit; Wonne; Zeitvertreib; äusserung von Fröhlichkeit
simtag	Lage; Stoß	Schwimmschläge; Stöße
skakning	Ruck; Stoß; erschütternde Bewegung	Achselzucken; Erschütterung; Gliederzucken; Stoßen; Tremor; Zittern; Zuckung; Zusammenziehung
slag	Anprall; Anstoß; Bums; Puff; Schlag; Stoß; Zusammenstoß; leichter Stoß	Aufschlag; Bums; Büschel; Dübel; Faustschlag; Handschlag; Hieb; Hiebe; Klaps; Maulschelle; Naturbezüge; Ohrfeige; Puff; Revers; Schlag; Schlagen; Schläge; Schocks; Schubs; derber Schlag; leichter Schlag
slag med öppen hand	Hau; Klaps; Stoß
smäll	Hau; Klaps; Stoß	Hieb; Knall; Landeklappe; Ohrfeige; Schlemm; Schuß; derber Schlag
spark	Fußtritt; Stoß
stöt	Anprall; Anstoß; Bums; Knall; Krach; Puff; Schlag; Stoß; Zusammenstoß; leichter Stoß	Bums; Hieb; Holpern; Klaps; Maulschelle; Ohrfeige; Puff; Schlag; Staudruck; Stoßen
stöta ihop med	Stoß; Zusammenstoß
trave	Ansammlung; Haufen; Häufung; Masse; Menge; Stapel; Stoß	Haufen; Heuschober
törn	Bums; Knall; Krach; Schlag; Stoß	Stachel
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
stöt		Anprall
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hög		geräuschvoll; groß; hoch; hochgelegen; hochgestellt; hochgewachsen; laut; lautstark; lärmend; schlank; stattlich
skakning		zuckend

Synoniemen voor "Stoß":

Kick; Tritt; Aktion; Handlung; Operation; Tat
Haufen; Menge; Satz; Stapel
Stich
Beben; Erschütterung; Gerüttel; Schwingung; Vibration; Begebenheit; Ereignis; Geschehnis; Vorfall; Vorgang; Vorkommnis
Hieb; Schlag
Anstoß; Impuls; Initiierung

Wiktionary: Stoß

Cross Translation:

From	To	Via
• Stoß	→ slag	↔ hit — blow, punch
• Stoß	→ hög	↔ pile — heap
• Stoß	→ ryck	↔ push — short, directed application of force; act of pushing

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Stoß

leichter Stoß

Remove Ads

Vertaal Stoß van Duits naar Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Stoß (Duits) in het Zweeds

Stoß:

Stoß [der ~] zelfstandig naamwoord

der Stoß (leichter Stoß; Schlag; Puff; Bums; Anstoß; Anprall; Zusammenstoß)

der Stoß (erschütternde Bewegung; Ruck)

der Stoß (Klaps; Hau)

der Stoß (Ansammlung; Haufen; Häufung; Masse; Menge)

der Stoß (Knall; Krach; Schlag; Bums)

der Stoß (Fußtritt)

der Stoß (Zusammenstoß)

der Stoß (Streit; Konflikt; Krach; Meinungsverschiedenheit; Zusammenstoß; Schlägerei; Diskussion; Streitigkeit; Auseinandersetzung; Kämpfe; Kampf; Kollision; Gefecht; Anprall; Spektakel; Twist; Uneinigkeit; Balgerei; Zank; Fehde; Zwietracht; Wortwechsel; Streitgespräch)

der Stoß (Stapel; Haufen; Ansammlung; Menge; Häufung; Masse)

der Stoß (Lage)

Vertaal Matrix voor Stoß:

Synoniemen voor "Stoß":

Wiktionary: Stoß

Verwante vertalingen van Stoß