Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Stich:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Stich (Duits) in het Zweeds

Stich:

Stich [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Stich (Messerstich)
    knivhugg
  2. der Stich (klammern; nähen; Masche)
    stygn; sutur
    • stygn [-ett] zelfstandig naamwoord
    • sutur zelfstandig naamwoord
  3. der Stich (Stickerei; Masche)
    stickning
  4. der Stich (beginnt schlecht zu werden)

Vertaal Matrix voor Stich:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
början till att ruttna Stich; beginnt schlecht zu werden
knivhugg Messerstich; Stich
stickning Masche; Stich; Stickerei Strick; Strickarbeit; Strickzeug
stygn Masche; Stich; klammern; nähen
sutur Masche; Stich; klammern; nähen

Synoniemen voor "Stich":


Wiktionary: Stich

Stich
noun
  1. Knoten, mit dem ein Seil an einem Gegenstand befestigt wird

Cross Translation:
FromToVia
Stich stick; bett bite — swelling of one's skin caused by an insect's mouthparts or sting
Stich stygn stitch — single pass of the needle in sewing
Stich söm stitch — arrangement of stitches or method of stitching in sewing
Stich stick trick — winning sequence in cards

Verwante vertalingen van Stich