Stab in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Stab:
- käpp; stång; stav; ribba; bjälke; stavhoppsstav; stafettpinne; taktpinne
Wiktionary:
- Stab → stav
- Stab → stav, personal, käpp, stör, spö, stång, metspö

Duits

Uitgebreide vertaling voor Stab (Duits) in het Zweeds

der Stab (Stock; Stange)
käpp; stång; stav
- käpp [-en] zelfstandig naamwoord
- stång [-en] zelfstandig naamwoord
- stav [-en] zelfstandig naamwoord
der Stab (Gitter; Stange; Gitterwerk; Vergitterung; Gitterstab)
stång; ribba; bjälke
- stång [-en] zelfstandig naamwoord
- ribba [-en] zelfstandig naamwoord
- bjälke [-en] zelfstandig naamwoord
der Stab (Sprungstab)
stav; stavhoppsstav
- stav [-en] zelfstandig naamwoord
- stavhoppsstav zelfstandig naamwoord
der Stab
stafettpinne
- stafettpinne [-en] zelfstandig naamwoord
der Stab
stång
- stång [-en] zelfstandig naamwoord
der Stab (Taktstock; Zollstock; Zollstöcke)
taktpinne
- taktpinne [-en] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bjälke	Gitter; Gitterstab; Gitterwerk; Stab; Stange; Vergitterung	Balken; Kreuzholz
käpp	Stab; Stange; Stock	Flechtrohr; Geflecht; Pfahl; Ried; Rohrstock; Rotan; Rotang; Schilf; Schilfgras; Schilfrohr; Staken; Stange; Uferschilf; Zuchtrute; spanischeRöhre
ribba	Gitter; Gitterstab; Gitterwerk; Stab; Stange; Vergitterung	Torlatte
stafettpinne	Stab
stav	Sprungstab; Stab; Stange; Stock
stavhoppsstav	Sprungstab; Stab
stång	Gitter; Gitterstab; Gitterwerk; Stab; Stange; Stock; Vergitterung	Mast; Pfahl; Querbalken; Querholz; Riegel; Staken; Stange; Tafel; Zuchtrute
taktpinne	Stab; Taktstock; Zollstock; Zollstöcke

Stab

noun

länglicher zylindrischer Gegenstand
- Stab → stav
längliches Metallstück, zum Beispiel aus Eisen, Stahl, Gold oder Silber
- Stab → stav

Cross Translation:

From	To	Via
• Stab	→ stav	↔ pole — long and slender object
• Stab	→ stav	↔ staff — long, straight stick
• Stab	→ personal	↔ staff — employees of a business
• Stab	→ käpp; stav; stör	↔ stick — long piece of wood
• Stab	→ spö; stav; käpp	↔ baguette — Petit bâton mince
• Stab	→ stav; stång	↔ bâton — Morceau de bois assez long
• Stab	→ metspö; stav; stång	↔ canne — Nom générique donner à plusieurs espèces de roseaux, tels que le roseau commun, la canne d’Inde, la canne odorante, le bambou, etc.