Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Schloß:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Schloß (Duits) in het Zweeds

Schloß:

Schloß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schloß (Ritterschloß; Fort; Burgschloß; Burg; Zitadelle)
    slott; borg; riddarborg
    • slott [-ett] zelfstandig naamwoord
    • borg zelfstandig naamwoord
    • riddarborg zelfstandig naamwoord
  2. der Schloß (Türschloß; Verriegelung)
    dörrlås

Schloß [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Schloß (Riegel)
    regel
    • regel [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Schloß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borg Burg; Burgschloß; Fort; Ritterschloß; Schloß; Zitadelle Bollwerk; Herz
dörrlås Schloß; Türschloß; Verriegelung
regel Riegel; Schloß Dienstordnung; Filter; Grundregel; Ordnung; Regel; Reglementierung; Richtlinie; Riegel; offizielle Verordnung
riddarborg Burg; Burgschloß; Fort; Ritterschloß; Schloß; Zitadelle
slott Burg; Burgschloß; Fort; Ritterschloß; Schloß; Zitadelle Burg; Burgschloß; Burgschlösser; Ritterschloß; Schlösser; Türme

Wiktionary: Schloß


Cross Translation:
FromToVia
Schloß borg; slott château — Forteresse entourée de tours et de bastions
Schloß palats palais — Demeure vaste et somptueuse d’un souverain, d’un prince, d’un grand personnage
Schloß lås serrure — serrurerie|fr mécanisme permettant de maintenir fermer une porte, un panneau, un vantail, etc., au moyen d’une clé.