Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Schenkel:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Schenkel (Duits) in het Zweeds

Schenkel:

Schenkel [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schenkel (Schinken)
    skinka
    • skinka [-en] zelfstandig naamwoord
  2. der Schenkel (Schinken)
    lår
    • lår [-ett] zelfstandig naamwoord
  3. der Schenkel
    stjälk; lägg; skaft; skenben; skank; hålfot
    • stjälk [-en] zelfstandig naamwoord
    • lägg [-ett] zelfstandig naamwoord
    • skaft [-ett] zelfstandig naamwoord
    • skenben zelfstandig naamwoord
    • skank zelfstandig naamwoord
    • hålfot [-en] zelfstandig naamwoord

Schenkel [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Schenkel
    stjälkar; skaft på verktyg; hög fot på glas

Vertaal Matrix voor Schenkel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hålfot Schenkel
hög fot på glas Schenkel
lägg Schenkel Stamm
lår Oberschenkel; Schenkel; Schinken
skaft Schenkel Deichseln; Ohr; Schacht; Schaft; Stamm; Stiele; Tassenohr
skaft på verktyg Schenkel
skank Schenkel
skenben Schenkel Schienbein; Schiene
skinka Schenkel; Schinken Pobacke; Schinken
stjälk Schenkel Halm; Stengel; Stiel
stjälkar Schenkel Schäfte; Stammwörter; Stengel; Stielen

Synoniemen voor "Schenkel":


Wiktionary: Schenkel

Schenkel
noun
  1. Technik: jeweils einer von zwei gleichen länglichen Bauteilen, die sich in einem Punkt treffen
  2. Geometrie: Zwei Geraden mit einem gemeinsamen Basispunkt (siehe auch: Dreieck)
  3. Anatomie: Ein Teil des Beines von Tieren, der oft auch dem Verzehr dient
  4. Anatomie: Ein Bereich der unteren Extremitäten (siehe: Oberschenkel bzw. Unterschenkel beim Menschen)

Cross Translation:
FromToVia
Schenkel lår dij — het deel van het menselijk been tussen heup en knie
Schenkel sektion; gren; kvist branche — Traductions à trier suivant le sens
Schenkel lår cuisse — Partie du membre inférieur allant de la hanche au genou.

Computer vertaling door derden: