Recht in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Recht:
- riktighet; korrekthet; rätt; rättvisa; sedvänja; oskriven lag; tillgångar; egendommar; privilegium
Wiktionary:
- Recht → rättighet, rätt
- Recht → lag, rätt, rättighet

Duits

Uitgebreide vertaling voor Recht (Duits) in het Zweeds

Recht (Gerechtigkeit)
riktighet; korrekthet
- riktighet [-en] zelfstandig naamwoord
- korrekthet [-en] zelfstandig naamwoord
Recht (Gerechtigkeit)
rätt; rättvisa
- rätt [-en] zelfstandig naamwoord
- rättvisa [-en] zelfstandig naamwoord
Recht (Gerechtigkeit)
rättvisa
- rättvisa [-en] zelfstandig naamwoord
Recht (Gewohnheitsrecht; Anspruch; Berechtigung; Ungeschriebenes Gesetz)
sedvänja; oskriven lag
- sedvänja [-en] zelfstandig naamwoord
- oskriven lag zelfstandig naamwoord
Recht (Besitztum; Eigentum)
tillgångar; egendommar
- tillgångar zelfstandig naamwoord
- egendommar zelfstandig naamwoord
Recht
privilegium
- privilegium zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
egendommar	Besitztum; Eigentum; Recht
korrekthet	Gerechtigkeit; Recht	Akkuratesse; Genauigkeit; Korrektheit; Präzision; Sorgfalt
oskriven lag	Anspruch; Berechtigung; Gewohnheitsrecht; Recht; Ungeschriebenes Gesetz	Angewohnheit; Brauch; Gepflogenheit; Gewohnheit; Sitte; Tradition; Volksbrauch; Volkssitte
privilegium	Recht	Bevorrechtung; Privileg; Privilegien des Abgeordneten; Vorrecht
riktighet	Gerechtigkeit; Recht	Akkuratesse; Aufmerksamkeit; Genauigkeit; Gewissenhaftigkeit; Korrektheit; Präzision; Sorgfalt
rätt	Gerechtigkeit; Recht	Gerechtigkeit; Gericht; Gerichtsbarkeit; Gerichtshof; Jurisdiktion; Rechtsprechung; Speise
rättvisa	Gerechtigkeit; Recht	Justiz; Vernünftigkeit; mit Rede
sedvänja	Anspruch; Berechtigung; Gewohnheitsrecht; Recht; Ungeschriebenes Gesetz	Angewohnheit; Brauch; Gepflogenheit; Gewohnheit; Sitte; Tradition; Volksbrauch; Volkssitte
tillgångar	Besitztum; Eigentum; Recht
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
riktighet		genau; prezies; richtig; wahr
rätt		geziemend; passend

Recht

noun

Recht im subjektiven Sinn: Befugnis einer Person, etwas zu tun oder zu unterlassen, die sich aus dem Recht im objektiven Sinn ableiten lässt
- Recht → rättighet; rätt
Recht im objektiven Sinn: staatlich festgelegte und anerkannte Ordnung des menschlichen Zusammenlebens, deren Einhaltung durch staatlich organisierten Zwang garantiert wird
- Recht → rättighet; rätt

Cross Translation:

From	To	Via
• Recht	→ lag	↔ law — body of rules from the legislative authority
• Recht	→ rätt	↔ law — body of rules and standards to be applied by courts
• Recht	→ rätt; rättighet	↔ right — legal or moral entitlement