Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Pause:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Pause (Duits) in het Zweeds

Pause:

Pause [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Pause (Unterbrechung; Arbeitspause; Mittagspause; )
    paus; uppehåll; avbrott
    • paus [-en] zelfstandig naamwoord
    • uppehåll [-ett] zelfstandig naamwoord
    • avbrott [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. die Pause (Ruhepause; Schulpause; Arbeitspause; )
    rast; paus
    • rast [-en] zelfstandig naamwoord
    • paus [-en] zelfstandig naamwoord
  3. die Pause (Erholungspause; Ruhepause)
    paus
    • paus [-en] zelfstandig naamwoord
  4. die Pause (Arbeitspause)
    arbetspaus
  5. die Pause
    rast
    • rast [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Pause:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arbetspaus Arbeitspause; Pause
avbrott Arbeitspause; Ausspannung; Entspannung; Erholung; Essenszeit; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Unterbrechung Enthaltsamkeit; Enthaltung; Fall; IRQ; Interrupt; Interruptanforderung; Interruption; Parlamentsferien; Spielzeit; Störung; Unterbrechung; Verderben; Verzicht
paus Arbeitspause; Ausspannung; Entspannung; Erholung; Erholungspause; Essenszeit; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Schulpause; Unterbrechung Enthaltsamkeit; Enthaltung; Halt; Intermezzo; Parlamentsferien; Pausen; Ruhelage; Ruhestellung; Stillstand; Stop; Unterbrechung; Verzicht; Zeitzwischenräume; Zwischenräume; Zwischenspiel; kleineUnterstützung
rast Arbeitspause; Entspannung; Erholung; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Schulpause; Unterbrechung
uppehåll Arbeitspause; Ausspannung; Entspannung; Erholung; Essenszeit; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Unterbrechung Enthaltsamkeit; Enthaltung; Unterbrechung; Verzicht

Synoniemen voor "Pause":


Wiktionary: Pause

Pause
noun
  1. Musik: eine kurze durch den Rhythmus des jeweiligen Musikstückes geprägte Unterbrechung der Musik
  2. eine Kopie
  3. Schule: Unterbrechung des Unterrichtes
  4. Unterbrechung einer Tätigkeit

Cross Translation:
FromToVia
Pause rast; avbrott; paus break — rest or pause, usually from work
Pause paus intermission — break between performances or sessions
Pause paus pause — temporary stop or rest
Pause paus; rast; lov; skollov recess — a break, pause or vacation
Pause paus rest — relief from exertion; state of quiet and recreation
Pause paus rest — pause of a specified length in a piece of music
Pause avbrott onderbreking — een kort ophouden van bezigheden als pauze
Pause paus pausesuspension, interruption momentanée d’une action.
Pause rast; ro; vila; paus reposprivation, cessation de mouvement, d’activité ou d’effort,.

Verwante vertalingen van Pause