Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal Manko

Vertaal Manko van Duits naar Zweeds

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Manko:
- brist; spricka; bräcka; lucka; gap; tomrum
Wiktionary:
- Manko → brist, fel
- Manko → brist, lyte, saknad, fråntagande

Duits

Uitgebreide vertaling voor Manko (Duits) in het Zweeds

Manko:

Manko [das ~] zelfstandig naamwoord

Manko (Fehlmenge; Mangel; Fehlbetrag)
brist
- brist [-en] zelfstandig naamwoord
Manko (Hinfälligkeit; Mangel; Schwäche; Schwachheit; Ermangelung; Kränklichkeit)
spricka; bräcka
- spricka [-en] zelfstandig naamwoord
- bräcka [-en] zelfstandig naamwoord
Manko (Lücke; Mangel; Leere)
lucka; gap; tomrum
- lucka [-en] zelfstandig naamwoord
- gap [-ett] zelfstandig naamwoord
- tomrum [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Manko:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
brist	Fehlbetrag; Fehlmenge; Mangel; Manko	Abwesenheit; Armut; Bedarf; Bedürftigkeit; Defekt; Defizit; Ermangelung; Fehlbestand; Gebrechen; Hilfsbedürftigkeit; Kargheit; Knappheit; Krankheit; Leiden; Mangel; Schwäche; Spärlichkeit; Unvollkommenheit; Ärmlichkeit; Übel
bräcka	Ermangelung; Hinfälligkeit; Kränklichkeit; Mangel; Manko; Schwachheit; Schwäche	Aufmachung; Bresche; Einschlag; Einschläge; Loch; Öffnung
gap	Leere; Lücke; Mangel; Manko	Fresse; Hiatus; Klappe; Mund; Schnabel; Schnauze
lucka	Leere; Lücke; Mangel; Manko	Aufmachung; Bresche; Einschlag; Einschläge; Hiatus; Loch; Untertür; Öffnung
spricka	Ermangelung; Hinfälligkeit; Kränklichkeit; Mangel; Manko; Schwachheit; Schwäche	Aussparung; Bruch; Felsspalte; Kluft; Koryphäe; Riß; Ruptur; Schisma; Spalt; Spalte; Spaltung; Sprung; Zwischenraum
tomrum	Leere; Lücke; Mangel; Manko	Hohlraum; Räume; Vakuum
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bräcka		rütteln; winden; wricken; wriggen; wringen
spricka		aufhacken; bersten; dekodieren; ein krackendes Gelaut machen; entschlüsseln; entziffern; explodieren; platzen; spleißen; splissen; zerhacken; zerspringen

Synoniemen voor "Manko":

Defekt; Defizit; Fehler; Insuffizienz; Macke; Mangel; Schaden; Schwäche; Unzulänglichkeit

Wiktionary: Manko

Manko

noun

Mangel, Fehler
- Manko → brist; fel

Cross Translation:

From	To	Via
• Manko	→ brist; lyte; saknad	↔ insuffisance — état de ce qui est insuffisant.
• Manko	→ brist; lyte; saknad	↔ manque — absence, défaut, fait de manquer.
• Manko	→ fråntagande; brist; lyte; saknad	↔ privation — perte, absence, manque d’un bien, d’un avantage qu’on avait, ou qu’on devait, qu’on pouvait avoir.