Kränkung in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Kränkung:
- vara blåmärkd; smädelse; skada; kränkning; göra någons känslor illa; såra någon; göra illa
Wiktionary:
- Kränkung → kränkning
- Kränkung → förolämpning, förnärmelse

Duits

Uitgebreide vertaling voor Kränkung (Duits) in het Zweeds

die Kränkung (Prellung; Verletzung)
vara blåmärkd
- vara blåmärkd zelfstandig naamwoord
die Kränkung (Beschwerde; Verletzung; Schmähung)
smädelse; skada; kränkning
- smädelse [-en] zelfstandig naamwoord
- skada [-en] zelfstandig naamwoord
- kränkning [-en] zelfstandig naamwoord
die Kränkung (Verletzung)
göra någons känslor illa; såra någon
- göra någons känslor illa zelfstandig naamwoord
- såra någon zelfstandig naamwoord
die Kränkung (Verletzung)
göra illa
- göra illa zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
göra illa	Kränkung; Verletzung
göra någons känslor illa	Kränkung; Verletzung
kränkning	Beschwerde; Kränkung; Schmähung; Verletzung	Demütigung; Empörung; Erniedrigung; Mortifikation; Ärger
skada	Beschwerde; Kränkung; Schmähung; Verletzung	Abbruch; Beeinträchtigung; Benachteiligung; Beschädigen; Beschädigung; Blessur; Einbuße; Einsturz; Einstürze; Havarie; Haverei; Laster; Lästerung; Nachteil; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schande; Schmach; Schäden; Schädigung; Verletzen; Verletzung; Verleumdung; Verlust; Verlustposten; Verwundung; Wunde
smädelse	Beschwerde; Kränkung; Schmähung; Verletzung	Schmährede
såra någon	Kränkung; Verletzung
vara blåmärkd	Kränkung; Prellung; Verletzung
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
göra illa		Schmerz tun; anschlagen; antun; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; jemandem Schmerzen zufügen; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verprügeln; verwunden
skada		Schmerz tun; angreifen; anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; foltern; jemandem schaden; kasteien; kränken; martern; nachteilig sein für; peinigen; quetschen; schaden; schwächen; schädigen; schädigend; schänden; sichverwunden; verletzen; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern; überfallen
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
skada		schade; verdrießlich; ärgerlich

Kränkung

noun

die Verletzung eines anderen Menschen in seiner Ehre, seinen Gefühlen, oder seines Selbstbewusstseins
- Kränkung → kränkning

Cross Translation:

From	To	Via
• Kränkung	→ förolämpning; förnärmelse	↔ affront — outrage fait en face, soit en paroles, être en action.
• Kränkung	→ förolämpning; förnärmelse	↔ injure — archaïque\|fr injustice.

Computer vertaling door derden:

Remove Ads