Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Klarheit:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Klarheit (Duits) in het Zweeds

Klarheit:

Klarheit [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Klarheit (Begreiflichkeit; Deutlichkeit)
    tydlighet; klarhet; förstående mässigt
  2. die Klarheit (Luzidität)
    klarhet
    • klarhet [-en] zelfstandig naamwoord
  3. die Klarheit (Reinheit; Sauberkeit)
    renhet
    • renhet [-en] zelfstandig naamwoord
  4. die Klarheit (Verständlichkeit; Deutlichkeit; Vernehmlichkeit)
    skärpa; klarhet
    • skärpa [-en] zelfstandig naamwoord
    • klarhet [-en] zelfstandig naamwoord
  5. die Klarheit (Helligkeit)
    ljudklarhet

Vertaal Matrix voor Klarheit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstående mässigt Begreiflichkeit; Deutlichkeit; Klarheit
klarhet Begreiflichkeit; Deutlichkeit; Klarheit; Luzidität; Vernehmlichkeit; Verständlichkeit Helle; Helligkeit
ljudklarhet Helligkeit; Klarheit
renhet Klarheit; Reinheit; Sauberkeit Geplegtheit; Reinlichheit; Sauberkeit; Sprach ohne Fehler; Sprachreinheit
skärpa Deutlichkeit; Klarheit; Vernehmlichkeit; Verständlichkeit Geriebenheit; Gerissenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Klugheit; List; Listigkeit; Scharfsichtigkeit; Scharfsinn; Schlagfertigkeit; Schlauheit; Schlauigkeit; Schmalheit; Schneidigkeit; Schärfe; Verschlagenheit
tydlighet Begreiflichkeit; Deutlichkeit; Klarheit Deutlichkeit
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skärpa abschleifen; anspitzen; schleifen; verschärfen; wetzen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klarhet hellklingend

Synoniemen voor "Klarheit":


Wiktionary: Klarheit

Klarheit
noun
  1. Zustand der Durchsichtigkeit mangels Trübung, Verschmutzung
  2. Verständlichkeit von Problemen, Verhältnissen oder Zuständen

Cross Translation:
FromToVia
Klarheit klarhet clarity — the state or measure of being clear