Duits

Uitgebreide vertaling voor Hausdiener (Duits) in het Zweeds

Hausdiener:

Hausdiener [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Hausdiener (Kammerdiener; Geselle; Gestalt; )
    betjänt; lackej; uppassare; kammartjänare
  2. der Hausdiener
    piga; hushållerska; tjänstefolk
  3. der Hausdiener
    hembiträde; hustjänare
  4. der Hausdiener (Herrenknecht; Kammerdiener)
    husbetjänt

Vertaal Matrix voor Hausdiener:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
betjänt Bediente; Diener; Geselle; Gestalt; Hausdiener; Hecht; Herr; Kammerdiener; Kerl; Knecht; Mann; Stallknecht Bediente; Diener; Dienstbote; Dienstmädchen; Knecht; Stallknecht
hembiträde Hausdiener Bediente; Diener; Dienerinnen; Dienstbotinnen; Dienstmädchen; Knecht; Mägde; Stallknecht
husbetjänt Hausdiener; Herrenknecht; Kammerdiener
hushållerska Hausdiener Haushaltsaushilfskraft; Haushaltshilfe; Haushälterin
hustjänare Hausdiener
kammartjänare Bediente; Diener; Geselle; Gestalt; Hausdiener; Hecht; Herr; Kammerdiener; Kerl; Knecht; Mann; Stallknecht
lackej Bediente; Diener; Geselle; Gestalt; Hausdiener; Hecht; Herr; Kammerdiener; Kerl; Knecht; Mann; Stallknecht
piga Hausdiener Dienerinnen; Dienstbotinnen; Dienstmädchen; Mägde
tjänstefolk Hausdiener
uppassare Bediente; Diener; Geselle; Gestalt; Hausdiener; Hecht; Herr; Kammerdiener; Kerl; Knecht; Mann; Stallknecht Dienerin; Dienstmädchen; Gutsverwalter; Schekwirt; Vermögensverwalter; Verwalter; Wirt