Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Happen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Happen (Duits) in het Zweeds

Happen:

Happen [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Happen (Bissen)
    tilltugg
  2. der Happen (Bissen)
    munsbit; en mun full; tugga
  3. der Happen (Mus; Haché; Gemüse; Rest; Brei)
    tugga; mosad mat

Vertaal Matrix voor Happen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
en mun full Bissen; Happen
mosad mat Brei; Gemüse; Haché; Happen; Mus; Rest
munsbit Bissen; Happen
tilltugg Bissen; Happen
tugga Bissen; Brei; Gemüse; Haché; Happen; Mus; Rest Biß; Knacks
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tugga Tabak kauen; kauen; priemen

Synoniemen voor "Happen":


Wiktionary: Happen

Happen
noun
  1. übertragen: eine kleinere Mahlzeit
  2. ein kleines, mundgerechtes Stück eines Nahrungsmittels

Cross Translation:
FromToVia
Happen bit bit — small amount of something
Happen smula morsel — small fragment
Happen mellanmål; fika snack — a light meal