Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Guthaben:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Guthaben (Duits) in het Zweeds

Guthaben:

Guthaben [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Guthaben (Besitz; Kredit; Habe; )
    bokslut; balans; behållning; saldo
    • bokslut [-ett] zelfstandig naamwoord
    • balans [-en] zelfstandig naamwoord
    • behållning [-en] zelfstandig naamwoord
    • saldo [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. Guthaben (Spargroschen; Ersparnis)
    besparingar

Vertaal Matrix voor Guthaben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balans Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Ausgeglichenheit; Balance; Bilanz; G&V-Rechnung; Gewinn- & Verlustrechnung; Gleichgewicht; Gleichgewichtzustand; Harmonie; Saldo; Zusammenklang; Überschuß
behållning Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Erlös; Ertrag; Gewinnvortrag
besparingar Ersparnis; Guthaben; Spargroschen
bokslut Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Bilanz; Finanzaufstellung; Jahresabrechnung; Rechnungsabschluss; Saldo; Überschuß
saldo Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Aktivsaldo; Bilanz; Gewinnvortrag; Saldo; Überschuß

Synoniemen voor "Guthaben":


Wiktionary: Guthaben

Guthaben
noun
  1. Summe des Geldes, die man auf einem Konto hat oder die man einfordern kann

Cross Translation:
FromToVia
Guthaben egendom; förmögenhet avoir — Ensemble des biens et richesses appartenant à un individu

Computer vertaling door derden: