Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal Gesumm

Vertaal Gesumm van Duits naar Zweeds

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Gesumm:
- surrande; sorlande; brådska; jäkt; fläng; surr; surra

Duits

Uitgebreide vertaling voor Gesumm (Duits) in het Zweeds

Gesumm:

Gesumm [das ~] zelfstandig naamwoord

Gesumm (Geräusch)
surrande; sorlande
- surrande zelfstandig naamwoord
- sorlande zelfstandig naamwoord
Gesumm (Gemurmel)
brådska; jäkt; fläng
- brådska [-en] zelfstandig naamwoord
- jäkt [-ett] zelfstandig naamwoord
- fläng zelfstandig naamwoord
Gesumm (Gebrumm; Gesäusel; Gebrumme)
surr
- surr [-ett] zelfstandig naamwoord
Gesumm (Trällern)
surra
- surra [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Gesumm:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
brådska	Gemurmel; Gesumm	Betrieb; Dringlichkeit; Eile; Emsigkeit; Gedränge; Gedrängtheit; Gehetz; Getreibe; Hast; Hetze; Raschheit; Rummel; Schnelligkeit; Tempo; Zulauf; reges Leben; starkeVerkehr; Überstürzung
fläng	Gemurmel; Gesumm	Dringlichkeit; Eile; Emsigkeit; Gehetz; Hast; Hetze; Raschheit; Schnelligkeit; Tempo; Überstürzung
jäkt	Gemurmel; Gesumm	Betriebsamkeit; Gedränge; Geschäftigkeit; Hektik; Ruhelosigkeit; Unruhe
sorlande	Geräusch; Gesumm	Geplätscher; Plätschern
surr	Gebrumm; Gebrumme; Gesumm; Gesäusel	Ersatzkaffee
surra	Gesumm; Trällern
surrande	Geräusch; Gesumm	Bienengesumm; Geschnurre; Geschwirr
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
brådska		beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen
surra		anbinden; binden; brummen; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; herumwirtschaften; knebeln; poltern; quengeln; rumoren; rumpeln; schnüren; schwirren; summen; surren; zurren
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
surrande		sausend