Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Geschick:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Geschick (Duits) in het Zweeds

Geschick:

Geschick [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Geschick (Empfänger; Adressat; Schicksal; Los; Los des Lebens)
    adressat
  2. Geschick (Schicksal)
    olycklig position

Geschick [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Geschick (Schicksale)
    öden; skickelser; märkliga händelser

Vertaal Matrix voor Geschick:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adressat Adressat; Empfänger; Geschick; Los; Los des Lebens; Schicksal
märkliga händelser Geschick; Schicksale
olycklig position Geschick; Schicksal
skickelser Geschick; Schicksale
öden Geschick; Schicksale

Synoniemen voor "Geschick":


Wiktionary: Geschick

Geschick
noun
  1. Schicksal
  2. Plural ungebräuchlich: Fähigkeit

Cross Translation:
FromToVia
Geschick öde; levnadslopp destinéedestin particulier d’une personne ou d’une chose.
Geschick förmögenhet fortunehasard, chance.