Genörgel in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Genörgel:
- gnatande; tjatande; klagande; morrande; muttrande; gliring; lek; stoj
Wiktionary:
- Genörgel → gnällande, gnäll

Duits

Uitgebreide vertaling voor Genörgel (Duits) in het Zweeds

Genörgel (Gequengel; Getratsche; Gejammer; Geleier; Gequake)
gnatande; tjatande
- gnatande zelfstandig naamwoord
- tjatande zelfstandig naamwoord
Genörgel (Geklage; Klagen; Gemecker; Stöhnen; Gejammer)
klagande
- klagande [-en] zelfstandig naamwoord
Genörgel (Gejammer; Klagen; Stöhnen; Gemecker; Geheul; Geschimpfe; Schimpferei; Geklage)
klagande; morrande; muttrande
- klagande [-en] zelfstandig naamwoord
- morrande zelfstandig naamwoord
- muttrande zelfstandig naamwoord
Genörgel (Gemecker; Schimpferei; Geschimpfe)
gliring
- gliring [-en] zelfstandig naamwoord
Genörgel (Herumtollen; Geschwätz; Klönen; Gequengel; Gezänk; Getratsch; Geleier; Geseire)
lek; stoj
- lek [-en] zelfstandig naamwoord
- stoj [-ett] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gliring	Gemecker; Genörgel; Geschimpfe; Schimpferei
gnatande	Gejammer; Geleier; Genörgel; Gequake; Gequengel; Getratsche
klagande	Geheul; Gejammer; Geklage; Gemecker; Genörgel; Geschimpfe; Klagen; Schimpferei; Stöhnen	Bittsteller; Elegie; Flehender; Klage; Klage einreichen; Klagelied; Wehklage
lek	Geleier; Genörgel; Gequengel; Geschwätz; Geseire; Getratsch; Gezänk; Herumtollen; Klönen	Abweichung; Glücksspiel; Kartenstapel; Marge; Spiel; Spielchen; Stapel
morrande	Geheul; Gejammer; Geklage; Gemecker; Genörgel; Geschimpfe; Klagen; Schimpferei; Stöhnen	Grummen; Knurren
muttrande	Geheul; Gejammer; Geklage; Gemecker; Genörgel; Geschimpfe; Klagen; Schimpferei; Stöhnen	Gemunkel; Gemurmel
stoj	Geleier; Genörgel; Gequengel; Geschwätz; Geseire; Getratsch; Gezänk; Herumtollen; Klönen
tjatande	Gejammer; Geleier; Genörgel; Gequake; Gequengel; Getratsche
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gnatande		tatelzüchtig
klagande		Ich bedauere es nicht!; brummig; elend; griesgrämig; grimmig; jammervoll; klagend; kläglich; knurrig; kribbelig; mürrisch; nörglerisch; quengelig; sauertöpfisch; schlechtgelaunt; trauernd; traurig; trüb; trübe; trübsinnig; unwirsch; verdrießlich

Genörgel

noun