Gasthof in het Zweeds vertaald uit het Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Gasthof:
- hotell; pensionat; inackorderingsställe; café; krog; pub; bar
- restaurang; mat hus
Wiktionary:
- Gasthof → värdshus med logi, gästgiveri, gästgivaregård

Duits

Uitgebreide vertaling voor Gasthof (Duits) in het Zweeds

Gasthof:

Gasthof [der ~] zelfstandig naamwoord

der Gasthof (Hotel; Hotelbetrieb; Hotelgewerbe; Gästezimmer; Gastzimmer; Fremdenzimmer)
hotell
- hotell [-ett] zelfstandig naamwoord
der Gasthof (Pension; Gästezimmer; Hotel; Gastzimmer; Fremdenzimmer; Hotelbetrieb)
pensionat; inackorderingsställe
- pensionat [-ett] zelfstandig naamwoord
- inackorderingsställe zelfstandig naamwoord
der Gasthof (Café; Kneipe; Krug; Gaststätte; Schenke; Wirtschaft; Gasthaus; Gastwirtschaft; Lokalität; Wirtshaus; Schankwirtschaft; Ausschank; Gasthäuser)
café; krog; pub; bar
- café [-ett] zelfstandig naamwoord
- krog [-en] zelfstandig naamwoord
- pub [-en] zelfstandig naamwoord
- bar [-en] zelfstandig naamwoord

Gasthof [die ~] zelfstandig naamwoord

die Gasthof (Essgelegenehit; Restaurant; Gaststätte; Speisegaststätte; Erholungsraum; Restauration; Kantine; Erfrischungsraum; Erhaltung; Wiederherstellung; Sanierung; Erholungsräume; Erfrischungsräume; Erneuerung)
restaurang; mat hus
- restaurang [-en] zelfstandig naamwoord
- mat hus zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Gasthof:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bar	Ausschank; Café; Gasthaus; Gasthof; Gasthäuser; Gaststätte; Gastwirtschaft; Kneipe; Krug; Lokalität; Schankwirtschaft; Schenke; Wirtschaft; Wirtshaus	Gasthaus; Gaststätte; Gastwirtschaft; Herberge; Hotelherberge; Kneipe; Schankwirtschaft; Schenke; Wirtschaft; Wirtshaus; Wirtsstube
café	Ausschank; Café; Gasthaus; Gasthof; Gasthäuser; Gaststätte; Gastwirtschaft; Kneipe; Krug; Lokalität; Schankwirtschaft; Schenke; Wirtschaft; Wirtshaus	Ausflugslokal; Ausspannung; Café; Erfrischungsraum; Gaststätte; Gastwirtschaft; Kaffeehäuser; Kantine; Kneipe; Schankwirtschaft; Schenke; Teesale; Teestube; Wirtshaus; Wirtsstube
hotell	Fremdenzimmer; Gasthof; Gastzimmer; Gästezimmer; Hotel; Hotelbetrieb; Hotelgewerbe
inackorderingsställe	Fremdenzimmer; Gasthof; Gastzimmer; Gästezimmer; Hotel; Hotelbetrieb; Pension
krog	Ausschank; Café; Gasthaus; Gasthof; Gasthäuser; Gaststätte; Gastwirtschaft; Kneipe; Krug; Lokalität; Schankwirtschaft; Schenke; Wirtschaft; Wirtshaus	Gasthaus; Gaststätte; Gastwirtschaft; Herberge; Hotelherberge; Kneipe; Schenke; Wirtschaft; Wirtshaus; Wirtsstube
mat hus	Erfrischungsraum; Erfrischungsräume; Erhaltung; Erholungsraum; Erholungsräume; Erneuerung; Essgelegenehit; Gasthof; Gaststätte; Kantine; Restaurant; Restauration; Sanierung; Speisegaststätte; Wiederherstellung
pensionat	Fremdenzimmer; Gasthof; Gastzimmer; Gästezimmer; Hotel; Hotelbetrieb; Pension	Pension
pub	Ausschank; Café; Gasthaus; Gasthof; Gasthäuser; Gaststätte; Gastwirtschaft; Kneipe; Krug; Lokalität; Schankwirtschaft; Schenke; Wirtschaft; Wirtshaus	Ausschank; Bierkneipe; Café; Gasthaus; Gasthäuser; Gaststätte; Gastwirtschaft; Herberge; Hotelherberge; Kneipe; Krug; Lokalität; Schankwirtschaft; Schenke; Wirtschaft; Wirtshaus
restaurang	Erfrischungsraum; Erfrischungsräume; Erhaltung; Erholungsraum; Erholungsräume; Erneuerung; Essgelegenehit; Gasthof; Gaststätte; Kantine; Restaurant; Restauration; Sanierung; Speisegaststätte; Wiederherstellung	Kantine; Restaurant; Restauration; Speiselokal; Spirituosenhandlung

Synoniemen voor "Gasthof":

Bettenburg; Gasthaus; Hotel; Pension; Bleibe; Herberge; Unterkunft
Gaststätte; Gastwirtschaft; Lokal; Restaurant; Speisegaststätte; Speisewirtschaft; Wirtschaft; Wirtshaus

Wiktionary: Gasthof

Gasthof

noun

ein Gasthaus (meist auf dem Lande), das neben Restaurantbetrieb in kleinerem Umfang auch Schlafgelegenheiten bietet
- Gasthof → värdshus med logi; gästgiveri; gästgivaregård

Remove Ads

Vertaal Gasthof van Duits naar Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Gasthof (Duits) in het Zweeds

Gasthof:

Gasthof [der ~] zelfstandig naamwoord

der Gasthof (Hotel; Hotelbetrieb; Hotelgewerbe; Gästezimmer; Gastzimmer; Fremdenzimmer)

der Gasthof (Pension; Gästezimmer; Hotel; Gastzimmer; Fremdenzimmer; Hotelbetrieb)

der Gasthof (Café; Kneipe; Krug; Gaststätte; Schenke; Wirtschaft; Gasthaus; Gastwirtschaft; Lokalität; Wirtshaus; Schankwirtschaft; Ausschank; Gasthäuser)

Gasthof [die ~] zelfstandig naamwoord

die Gasthof (Essgelegenehit; Restaurant; Gaststätte; Speisegaststätte; Erholungsraum; Restauration; Kantine; Erfrischungsraum; Erhaltung; Wiederherstellung; Sanierung; Erholungsräume; Erfrischungsräume; Erneuerung)

Vertaal Matrix voor Gasthof:

Synoniemen voor "Gasthof":

Wiktionary: Gasthof