Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Gänschen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Gänschen (Duits) in het Zweeds

Gänschen:

Gänschen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Gänschen (Gans)
    gås
    • gås [-en] zelfstandig naamwoord
  2. Gänschen (Unbedeutende; Depp; Schaf; )
    knäppskalle; obetydlig
  3. Gänschen (unschuldiges Kind; dumme Gans)
    oskyldigt barn
  4. Gänschen
    gåsunge; gässling

Vertaal Matrix voor Gänschen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gässling Gänschen
gås Gans; Gänschen
gåsunge Gänschen
knäppskalle Armleuchter; Depp; Dumme; Dummkopf; Dussel; Einfaltspinsel; Esel; Geck; Gänschen; Hanswurst; Hofnarr; Idiot; Irre; Irrsinnige; Narr; Schaf; Schafskopf; Schalk; Schussel; Schwachkopf; Spaßvogel; Tor; Trottel; Tröttel; Tölpel; Unbedeutende; Verrückte; dummer August Dummkopf; Hohlkopf; Strohkopf
obetydlig Armleuchter; Depp; Dumme; Dummkopf; Dussel; Einfaltspinsel; Esel; Geck; Gänschen; Hanswurst; Hofnarr; Idiot; Irre; Irrsinnige; Narr; Schaf; Schafskopf; Schalk; Schussel; Schwachkopf; Spaßvogel; Tor; Trottel; Tröttel; Tölpel; Unbedeutende; Verrückte; dummer August
oskyldigt barn Gänschen; dumme Gans; unschuldiges Kind
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
obetydlig anspruchslos; bedeutungslos; bescheiden; gering; geringfügig; gewöhnlich; kindisch; klein; läppisch; marginal; minimal; nichtsbedeutend; niedrig; trivial; unbedeutend; unscheinbar; unwesentlich; unwichtig

Wiktionary: Gänschen


Cross Translation:
FromToVia
Gänschen gässling gosling — young goose