Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Frucht:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Frucht (Duits) in het Zweeds

Frucht:

Frucht [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Frucht (Früchte)
    frukt
    • frukt [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Frucht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
frukt Frucht; Früchte Obst

Synoniemen voor "Frucht":


Wiktionary: Frucht

Frucht
noun
  1. Medizin: kurz für „Leibesfrucht“
  2. übertragen: etwas Hervorgebrachtes
  3. speziell eine Frucht[1] mit essbarem Fruchtfleisch
  4. Ummantelung der oder des Samen einer Pflanze

Cross Translation:
FromToVia
Frucht frukt fruit — part of plant
Frucht avkastning; behållning; frukt; nytta; produkt; resultat fruit — figuratively: positive end result or reward of labour or effort
Frucht frukt vrucht — volgroeid vruchtbeginsel
Frucht frukt fruit — voedsel dat bestaat uit eetbare vruchten
Frucht frukt fruit — (botanique) partie d’une plante, souvent comestible et colorée, produire après la floraison et contenir une ou plusieurs graines.

Verwante vertalingen van Frucht