Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Fang:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fang (Duits) in het Zweeds

Fang:

Fang [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Fang
    broms
    • broms [-en] zelfstandig naamwoord
  2. der Fang (Abfang)
    uppfångande; uppsnappande

Vertaal Matrix voor Fang:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broms Fang Bremse; Brummfliege; Pferdebremse; Stechfliege
uppfångande Abfang; Fang
uppsnappande Abfang; Fang

Synoniemen voor "Fang":

  • Fischzug
  • Diebesbeute; Diebesgut; Hehlerware; Raubgut; Sore; vom Laster gefallen; vom LKW gefallen

Wiktionary: Fang

Fang
noun
  1. Jägersprache, nur im Plural: Klauen oder Krallenfuß von Greifvogel
  2. Jägersprache, nur im Plural: Fangwerkzeuge von Raubtieren, insbesondere Reißzahn
  3. übertragen: Ausbeute, Erfolg
  4. erbeutetes Gut, besonders auf die Tierjagd bezogen
  5. kein Plural: das Fangen oder Jagen von Tieren

Cross Translation:
FromToVia
Fang kap catch — a find, in particular a boyfriend/girlfriend (jump)
Fang fångst catch — the act of catching a ball (jump)
Fang fångst catch — that which is captured or caught (jump)