Fahrgestell in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Fahrgestell:
- kaross; chassis; skal; chassi; ram; stomme; skelett; landställ
Wiktionary:
- Fahrgestell → ben, chassi, underrede

Duits

Uitgebreide vertaling voor Fahrgestell (Duits) in het Zweeds

Fahrgestell (Untergestell; Fußgestell; Gestell)
kaross
- kaross [-en] zelfstandig naamwoord
Fahrgestell (Chassis; Fußgestell; Gestell)
chassis
- chassis zelfstandig naamwoord
Fahrgestell (Chassis; Fensterrahmen; Rahmen; Gerüst; Gestell)
skal; chassi; ram; stomme; skelett
- skal [-ett] zelfstandig naamwoord
- chassi [-ett] zelfstandig naamwoord
- ram [-en] zelfstandig naamwoord
- stomme [-en] zelfstandig naamwoord
- skelett [-ett] zelfstandig naamwoord
Fahrgestell (Landegestell)
landställ
- landställ zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
chassi	Chassis; Fahrgestell; Fensterrahmen; Gerüst; Gestell; Rahmen
chassis	Chassis; Fahrgestell; Fußgestell; Gestell
kaross	Fahrgestell; Fußgestell; Gestell; Untergestell
landställ	Fahrgestell; Landegestell
ram	Chassis; Fahrgestell; Fensterrahmen; Gerüst; Gestell; Rahmen	Frame; Gerippe; Gestell; Gesundheit; Konstituierung; Konstitution; Körperbau; Körperbeschaffentheit; Leibesbeschaffenheit; Leistenwerk; Rahmen; Verfassung; Videoframe
skal	Chassis; Fahrgestell; Fensterrahmen; Gerüst; Gestell; Rahmen	Deckel; Design; Dose; Emballage; Gefäß; Gehäuse; Hülse; Kappe; Kapsel; Karton; Kasten; Muschel; Packung; Schachtel; Schale; Skin; Verpackung
skelett	Chassis; Fahrgestell; Fensterrahmen; Gerüst; Gestell; Rahmen	Gebeine; Gerippe; Gerüst; Gestell; Knochen; Knochenbau; Rahmen; Skelett; dürres Geschöpf
stomme	Chassis; Fahrgestell; Fensterrahmen; Gerüst; Gestell; Rahmen	Gerippe; Gerüst; Gestell; Leistenwerk; Rahmen

Fahrgestell

noun

umgangssprachlich: die Beine eines Menschen
- Fahrgestell → ben
Teil eines Fahrzeugs, an dem die Achsen befestigt sind
- Fahrgestell → chassi; underrede