Ermangelung in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Duits

Uitgebreide vertaling voor Ermangelung (Duits) in het Zweeds

die Ermangelung (Mangel; Gebrechen; Schwäche; Defekt)
brist; avsaknad
- brist [-en] zelfstandig naamwoord
- avsaknad [-en] zelfstandig naamwoord
die Ermangelung (körperliches Gebrechen; Gebrechen; Handikap)
handikapp
- handikapp [-ett] zelfstandig naamwoord
die Ermangelung (Knappheit; Bedürftigkeit; Mangel; Defizit; Armut; Spärlichkeit; Ärmlichkeit; Kargheit)
knapphet; brist; avsaknad
- knapphet [-en] zelfstandig naamwoord
- brist [-en] zelfstandig naamwoord
- avsaknad [-en] zelfstandig naamwoord
die Ermangelung (Manko; Hinfälligkeit; Mangel; Schwäche; Schwachheit; Kränklichkeit)
spricka; bräcka
- spricka [-en] zelfstandig naamwoord
- bräcka [-en] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
avsaknad	Armut; Bedürftigkeit; Defekt; Defizit; Ermangelung; Gebrechen; Kargheit; Knappheit; Mangel; Schwäche; Spärlichkeit; Ärmlichkeit	Bedarf
brist	Armut; Bedürftigkeit; Defekt; Defizit; Ermangelung; Gebrechen; Kargheit; Knappheit; Mangel; Schwäche; Spärlichkeit; Ärmlichkeit	Abwesenheit; Bedarf; Fehlbestand; Fehlbetrag; Fehlmenge; Hilfsbedürftigkeit; Krankheit; Leiden; Mangel; Manko; Schwäche; Unvollkommenheit; Übel
bräcka	Ermangelung; Hinfälligkeit; Kränklichkeit; Mangel; Manko; Schwachheit; Schwäche	Aufmachung; Bresche; Einschlag; Einschläge; Loch; Öffnung
handikapp	Ermangelung; Gebrechen; Handikap; körperliches Gebrechen	Abweichung; Arbeitsunfähigkeit; Defekt; Defekte; Dienstunfähigkeit; Erwerbsunfähigkeit; Handikap; Mängel; Schäden; händicaps
knapphet	Armut; Bedürftigkeit; Defizit; Ermangelung; Kargheit; Knappheit; Mangel; Spärlichkeit; Ärmlichkeit
spricka	Ermangelung; Hinfälligkeit; Kränklichkeit; Mangel; Manko; Schwachheit; Schwäche	Aussparung; Bruch; Felsspalte; Kluft; Koryphäe; Riß; Ruptur; Schisma; Spalt; Spalte; Spaltung; Sprung; Zwischenraum
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bräcka		rütteln; winden; wricken; wriggen; wringen
spricka		aufhacken; bersten; dekodieren; ein krackendes Gelaut machen; entschlüsseln; entziffern; explodieren; platzen; spleißen; splissen; zerhacken; zerspringen

Computer vertaling door derden:

Remove Ads