Einstürzen in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Einstürzen:
- döden; kollapsa; fall; återfall; sammanbrott; instörtning; hopfallande; kollapsande; kollapser

Duits

Uitgebreide vertaling voor Einstürzen (Duits) in het Zweeds

Einstürzen (Sterben; Einbüssen)
döden
- döden zelfstandig naamwoord
Einstürzen (Hinfallen; Niederfallen)
kollapsa
- kollapsa [-en] zelfstandig naamwoord
Einstürzen (Rückfall; Zusammenbruch; Depression; Schwäche; Rückgang; Flaute; Einsturz; Niedergang)
fall; återfall; sammanbrott; instörtning; hopfallande
- fall [-ett] zelfstandig naamwoord
- återfall [-ett] zelfstandig naamwoord
- sammanbrott [-ett] zelfstandig naamwoord
- instörtning zelfstandig naamwoord
- hopfallande zelfstandig naamwoord
Einstürzen (Zusammenbrechen)
kollapsande
- kollapsande zelfstandig naamwoord
Einstürzen (Einsturz)
kollapser
- kollapser zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
döden	Einbüssen; Einstürzen; Sterben
fall	Depression; Einsturz; Einstürzen; Flaute; Niedergang; Rückfall; Rückgang; Schwäche; Zusammenbruch	Einsturz; Fall; Kasus; Purzelbaum; Purzelbäume; Vorfall; Vorgang; Zusammenbruch; Zusammensturz; Zwischenfall; Überschlag; Überschläge
hopfallande	Depression; Einsturz; Einstürzen; Flaute; Niedergang; Rückfall; Rückgang; Schwäche; Zusammenbruch
instörtning	Depression; Einsturz; Einstürzen; Flaute; Niedergang; Rückfall; Rückgang; Schwäche; Zusammenbruch
kollapsa	Einstürzen; Hinfallen; Niederfallen
kollapsande	Einstürzen; Zusammenbrechen
kollapser	Einsturz; Einstürzen
sammanbrott	Depression; Einsturz; Einstürzen; Flaute; Niedergang; Rückfall; Rückgang; Schwäche; Zusammenbruch	Einbruch; Einsturz; Katastrophen; Stockung; Untergänge; Zusammenbruch; Zusammenbrüche; Zusammensturz
återfall	Depression; Einsturz; Einstürzen; Flaute; Niedergang; Rückfall; Rückgang; Schwäche; Zusammenbruch
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
kollapsa		auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; einsacken; einsinken; einstürzen; erliegen; herauslösen; herunterstürzen; hinunterstürzen; lösen; spalten; trennen; unterliegen; versinken; zerfallen; zerlegen; zersetzen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen