Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Braut:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Braut (Duits) in het Zweeds

Braut:

Braut [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Braut
    brud
    • brud [-en] zelfstandig naamwoord
  2. die Braut (Verlobte; Bräutigam)
    fästman; fästmö

Vertaal Matrix voor Braut:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brud Braut Gliederpuppe; Marionette; Modedame; Modepuppe; Mädchen; Mädel
fästman Braut; Bräutigam; Verlobte Verlobte; Zukünftige
fästmö Braut; Bräutigam; Verlobte Verlobte; Zukünftige

Wiktionary: Braut

Braut
noun
  1. salopp: für Freundin
  2. eine (meist verlobte) Frau bis zum Tage nach der Hochzeit

Cross Translation:
FromToVia
Braut brud bird — woman
Braut brud bride — bride
Braut tjej broad — colloquial term for a woman or girl