Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Bonus:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Bonus (Duits) in het Zweeds

Bonus:

Bonus [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Bonus (Zuschlag; Prämie; Aufschlag; )
    bonus
    • bonus [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Bonus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bonus Aufgeld; Aufschlag; Bonus; Extravergütung; Gewinnanteil; Gewinnausschüttung; Gratifikation; Prämie; Tantieme; Zuschlag Gehaltsprämie; Gewinnanteil; Gratifikation; Prämie; Tantieme; Zuschläge; Zuschüsse

Synoniemen voor "Bonus":


Wiktionary: Bonus

Bonus
noun
  1. nachträglich gewährter Rabatt eines Lieferanten (oder Händlers), wenn der Kunde eine vorher festgelegte Umsatzhöhe erreicht hat
  2. -