Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Belag:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Belag (Duits) in het Zweeds

Belag:

Belag [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Belag (Schicht)
    lager; skikt; beläggning
    • lager [-ett] zelfstandig naamwoord
    • skikt [-ett] zelfstandig naamwoord
    • beläggning [-en] zelfstandig naamwoord
  2. der Belag (Fußbodenbelag; Teppich)
    matta
    • matta [-en] zelfstandig naamwoord
  3. der Belag (Fußbodenbelag; Teppich)
    större mjuk matta; matta
  4. der Belag (Belagerung)
    belägring

Vertaal Matrix voor Belag:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beläggning Belag; Schicht Auslastung; Pelz; Pelzwerk; Zuteilung
belägring Belag; Belagerung
lager Belag; Schicht Anfuhr; Bestand; Deponie; Depot; Depots; Geschäft; Geschäfte; Großhandelsgebäude; Güterschuppen; Inventar; Kaufhaus; Lager; Lagerhaus; Lagerhäuser; Lagerpaltz; Lagerplatz; Lagerraum; Magazin; Magazine; Niederlage; Sammelplatz; Schicht; Schäfte; Speicher; Vorratslager; Warenbestand; Warenhaus; Warenlager; Zufuhr
matta Belag; Fußbodenbelag; Teppich Decke; Senkrahmen; Senkstück; Setdeckchen; Teppich; Unterlage; Untersatz; Untersetzer
skikt Belag; Schicht
större mjuk matta Belag; Fußbodenbelag; Teppich
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
lager Aufbewahrungsort

Synoniemen voor "Belag":


Wiktionary: Belag

Belag
noun
  1. Nahrungsmittel wie Wurst oder Käse, das auf ein Brot oder Brötchen gelegt wird
  2. Schicht, die sich auf etwas gebildet hat
  3. Schicht, die auf die Oberfläche von etwas aufgebracht ist