Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Autobus:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Autobus (Duits) in het Zweeds

Autobus:

Autobus [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Autobus (Bus; Omnibus)
    buss; färdbuss; motorbuss
  2. der Autobus (Omnibus; Reisebus; Bus)
    buss; omnibus
    • buss [-en] zelfstandig naamwoord
    • omnibus zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Autobus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buss Autobus; Bus; Omnibus; Reisebus Bus; Omnibus
färdbuss Autobus; Bus; Omnibus
motorbuss Autobus; Bus; Omnibus
omnibus Autobus; Bus; Omnibus; Reisebus

Synoniemen voor "Autobus":


Wiktionary: Autobus

Autobus
noun
  1. Kraftfahrzeug zum Transport von vielen (neun bis hundertfünfzig) Personen