Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Ausbruch:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Ausbruch (Duits) in het Zweeds

Ausbruch:

Ausbruch [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Ausbruch (Flucht; Entkommen; Entwischen)
    räddning; flykt; rymning
    • räddning [-en] zelfstandig naamwoord
    • flykt [-en] zelfstandig naamwoord
    • rymning [-en] zelfstandig naamwoord
  2. der Ausbruch (Ausbrechen; Ausfall; Schrumpfung)
    emotionell utbrott
  3. der Ausbruch
    utbrott
    • utbrott [-ett] zelfstandig naamwoord
  4. der Ausbruch (plötzlliche Enladung; Explosion; Ausladung)

Vertaal Matrix voor Ausbruch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
emotionell utbrott Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Schrumpfung
flykt Ausbruch; Entkommen; Entwischen; Flucht
plötslig explosion Ausbruch; Ausladung; Explosion; plötzlliche Enladung
rymning Ausbruch; Entkommen; Entwischen; Flucht
räddning Ausbruch; Entkommen; Entwischen; Flucht
utbrott Ausbruch

Synoniemen voor "Ausbruch":


Wiktionary: Ausbruch

Ausbruch
noun
  1. (Krieg, etc.) Anfang, Beginn
  2. (Vulkan, Geysir) der Beginn des Auswurfs von Magma, Wasser
  3. (Krankheit) Beginn der Verbreitung einer Krankheit
  4. (Krankheit) der Beginn einer Krankheit; das Starten der Symptome
  5. die Handlung und das Ereignis des ausbrechen, der Flucht aus einer Gefangenschaft oder vergleichbar

Cross Translation:
FromToVia
Ausbruch utbrott; anfall access — outburst of an emotion
Ausbruch eruption éruption — Jaillissement de matières expulsées

Computer vertaling door derden: