Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Abtrennen (Duits) in het Zweeds

Abtrennen:

Abtrennen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Abtrennen (Anfordern; Abheben; Abtreten)
    krav; anspråk; fordran
    • krav [-ett] zelfstandig naamwoord
    • anspråk [-ett] zelfstandig naamwoord
    • fordran zelfstandig naamwoord
  2. Abtrennen (Abschneiden; Abknipsen)
    klippa av; skära av
  3. Abtrennen (Abschpalten; Absondern)
    utsöndring; avskiljning
  4. Abtrennen
    uppsprättning

Vertaal Matrix voor Abtrennen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anspråk Abheben; Abtrennen; Abtreten; Anfordern Anfrage; Anmaßung; Anspruch; Ansprüche; Antrag; Begehren; Bitte; Gesuch; Prätension; Schadensersatzansprüche
avskiljning Abschpalten; Absondern; Abtrennen
fordran Abheben; Abtrennen; Abtreten; Anfordern Schuldforderung
klippa av Abknipsen; Abschneiden; Abtrennen
krav Abheben; Abtrennen; Abtreten; Anfordern Anmaßung; Anpruch geltend machen auf; Ansprüche; Bedingung; Benötigte; Erforderliche; Forderung; Prätension; Schadensersatzansprüche
skära av Abknipsen; Abschneiden; Abtrennen
uppsprättning Abtrennen
utsöndring Abschpalten; Absondern; Abtrennen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klippa av abhauen; abkappen; abschneiden; einkürzen; kürzen; kürzer machen; schneiden; verkleinern; verkürzen
skära av abhauen; abkappen; abschneiden; schneiden

Synoniemen voor "Abtrennen":