Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Abschied:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Abschied (Duits) in het Zweeds

Abschied:

Abschied [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Abschied
    avsked
    • avsked [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. der Abschied (Diensentlassung)
    uppsägning; avsked

Vertaal Matrix voor Abschied:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avsked Abschied; Diensentlassung Ausstoß; Ausstoßung; Entlassung; Kündigung; Verlassen; Verschwinden
uppsägning Abschied; Diensentlassung Absage; Abtreten; Entlassung; Kündigung

Synoniemen voor "Abschied":


Wiktionary: Abschied

Abschied
noun
  1. veraltet: Entlassung aus dem Militärdienst oder aus dem Dienst als Beamter
  2. Handlung, mit der man sich von jemand oder etwas trennt (= verabschieden)

Cross Translation:
FromToVia
Abschied avsked; farväl farewell — an act of departure
Abschied avsked leave — departure