Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal Abbruch

Vertaal Abbruch van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Abbruch:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Abbruch (Duits) in het Zweeds

Abbruch:

Abbruch [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Abbruch (Einbuße; Beeinträchtigung)
    skada; förlust
    • skada [-en] zelfstandig naamwoord
    • förlust [-en] zelfstandig naamwoord
  2. der Abbruch (Schaden; Nachteil; Schade)
    skada; skadegörelse
  3. der Abbruch (Abreißen; Verschrottung; Abriß; Demontage)
    förstöra; riva ner
  4. der Abbruch (Trennung; Bruch; Unterbrechung)
    bromsar

Vertaal Matrix voor Abbruch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bromsar Abbruch; Bruch; Trennung; Unterbrechung
förlust Abbruch; Beeinträchtigung; Einbuße Beschlagnahme; Einsturz; Einstürze; Einziehung; Konfiszierung; Niederlage; Schlappe; Schäden; Schädigung; Verlieren; Verlust; Verlustposten
förstöra Abbruch; Abreißen; Abriß; Demontage; Verschrottung
riva ner Abbruch; Abreißen; Abriß; Demontage; Verschrottung
skada Abbruch; Beeinträchtigung; Einbuße; Nachteil; Schade; Schaden Benachteiligung; Beschwerde; Beschädigen; Beschädigung; Blessur; Einsturz; Einstürze; Havarie; Haverei; Kränkung; Laster; Lästerung; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schande; Schmach; Schmähung; Schäden; Schädigung; Verletzen; Verletzung; Verleumdung; Verlust; Verlustposten; Verwundung; Wunde
skadegörelse Abbruch; Nachteil; Schade; Schaden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausmerzen; ausradieren; ausrotten; ausschalten; beeinträchtigen; beschädigen; demolieren; den Hals umdrehen; durchprügeln; einstampfen; entkräften; entzweireißen; erledigen; etwas beschädigen; fertigmachen; ganz kaputt und auseinander holen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; vergiften; vergällen; verheeren; verhunzen; verleiden; vermasseln; vermurksen; vernichten; verpesten; verpfuschen; verprügeln; verschrotten; verseuchen; vertilgen; verwüsten; wegreißen; widerlegen; zehren; zerbrechen; zerlegen; zerschlagen; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten; zusammenschlagen
skada Schmerz tun; angreifen; anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; foltern; jemandem schaden; kasteien; kränken; martern; nachteilig sein für; peinigen; quetschen; schaden; schwächen; schädigen; schädigend; schänden; sichverwunden; verletzen; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern; überfallen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra sprengen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skada schade; verdrießlich; ärgerlich

Synoniemen voor "Abbruch":


Wiktionary: Abbruch

Abbruch
noun
  1. Geologie, speziell Geomorphologie: eine Geländestufe; scharfe, markant ausgeprägte Kante im Gelände
  2. ein Rückbau, Abriss
  3. ein Schaden, Beeinträchtigung
  4. das abbauen/ zerlegen von etwas
  5. das beenden von etwas

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0624 seconde
Page rendered in 1.0 seconds