Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
- verfault:
- verfaulen:
-
Wiktionary:
- verfault → rutten
- verfaulen → sönderdelas, förfalla, sönderfalla, ruttna
Duits
Uitgebreide vertaling voor verfault (Duits) in het Zweeds
verfault:
-
verfault (verrotet; schlecht; vergammelt; verdorben; faul; stinkend; ranzig; stinkig)
-
verfault (widerlich; ranzig; schmutzig; eklig; faul; ekelhaft; stinkig; schmierig; widerwärtig; scheußlich; abgestanden; unflätig; verdorben; abscheulich; schweinisch; vergammelt; abscheuerregend; fettig; ekelerregend; stinkend; schmuddelig; unsauber; verderbt)
förorenad; riktigt smutsigt; smutsigt; äcklig; äckligt; riktigt smutsig-
förorenad bijvoeglijk naamwoord
-
riktigt smutsigt bijvoeglijk naamwoord
-
smutsigt bijvoeglijk naamwoord
-
äcklig bijvoeglijk naamwoord
-
äckligt bijvoeglijk naamwoord
-
riktigt smutsig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor verfault:
Synoniemen voor "verfault":
verfaulen:
Conjugations for verfaulen:
Präsens
- verfaule
- verfaulst
- verfault
- verfaulen
- verfault
- verfaulen
Imperfekt
- verfaulte
- verfaultest
- verfaulte
- verfaulten
- verfaultet
- verfaulten
Perfekt
- habe verfault
- hast verfault
- hat verfault
- haben verfault
- habt verfault
- haben verfault
1. Konjunktiv [1]
- verfaule
- verfaulest
- verfaule
- verfaulen
- verfaulet
- verfaulen
2. Konjunktiv
- verfaulte
- verfaultest
- verfaulte
- verfaulten
- verfaultet
- verfaulten
Futur 1
- werde verfaulen
- wirst verfaulen
- wird verfaulen
- werden verfaulen
- werdet verfaulen
- werden verfaulen
1. Konjunktiv [2]
- würde verfaulen
- würdest verfaulen
- würde verfaulen
- würden verfaulen
- würdet verfaulen
- würden verfaulen
Diverses
- verfaul!
- verfault!
- verfaulen Sie!
- verfault
- verfaulend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor verfaulen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
förfalla | abfaulen; faulen; verfaulen; wegfaulen | abfaulen; baufällig werden; bröckeln; geringer werden; schlechter werden; sich krümeln; verfallen; vergehen; verkommen; verkrümeln; vermindern; vermorschen; verringern; vervallen; weniger werden; zerbröckeln; zerbröseln; zerfallen; zerkrümeln; zusammenfallen |
ruttna | abfaulen; ausfaulen; faulen; verfaulen; wegfaulen | abfaulen; faulen; schimmeligwerden; schimmeln; stocken |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ruttna | faul; ranzig; schlecht; stinkend; stinkig; verdorben; verfault; vergammelt; verrotet |
Synoniemen voor "verfaulen":
Wiktionary: verfaulen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verfaulen | → sönderdelas; förfalla; sönderfalla; ruttna | ↔ decay — rot |