Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. fällig:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor fällig (Duits) in het Zweeds

fällig:

fällig bijvoeglijk naamwoord

  1. fällig (verstrichen; beendet; um)
    utgången; utgånget; förflutet; förfluten; förfallet

Vertaal Matrix voor fällig:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förflutet Vergangenheit
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förfluten beendet; fällig; um; verstrichen Verstrichen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förfallet beendet; fällig; um; verstrichen baufällig; bröcklig; bröselig; hinfällig; krümelig
förflutet beendet; fällig; um; verstrichen
utgången beendet; fällig; um; verstrichen
utgånget beendet; fällig; um; verstrichen

Wiktionary: fällig

fällig
adjective
  1. veraltet: verfallend
  2. übertragen: den Verhältnissen angemessen, in der betreffenden Situation zu erwarten