Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Schacht:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Schacht (Duits) in het Zweeds

Schacht:

Schacht [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schacht (Schaft)
    skaft
    • skaft [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. der Schacht (Fahrstuhlschacht)
    hissschakt
  3. der Schacht (Mine; Steinbruch; Hohlräume; )
    minskackt
  4. der Schacht
    bomblucka

Vertaal Matrix voor Schacht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bomblucka Schacht
hissschakt Fahrstuhlschacht; Schacht
minskackt Bergwerk; Bruch; Furche; Grube; Hohlräume; Höhlung; Mine; Schacht; Steinbruch
skaft Schacht; Schaft Deichseln; Ohr; Schenkel; Stamm; Stiele; Tassenohr

Synoniemen voor "Schacht":


Wiktionary: Schacht

Schacht
noun
  1. Bauwerk: hohler, meist senkrechter Raum