Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Linguist (Duits) in het Zweeds

Linguist:

Linguist [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Linguist (Sprachgelehrte; Sprachkenner; Sprachwissenschaftler; Sprachkundige)
    linguist; språk lärare
  2. der Linguist (Sprachkundige; Sprachgelehrte; Sprachwissenschaftler)
    lingvist; språkkunnig person; språkforskare

Vertaal Matrix voor Linguist:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
linguist Linguist; Sprachgelehrte; Sprachkenner; Sprachkundige; Sprachwissenschaftler
lingvist Linguist; Sprachgelehrte; Sprachkundige; Sprachwissenschaftler
språk lärare Linguist; Sprachgelehrte; Sprachkenner; Sprachkundige; Sprachwissenschaftler
språkforskare Linguist; Sprachgelehrte; Sprachkundige; Sprachwissenschaftler
språkkunnig person Linguist; Sprachgelehrte; Sprachkundige; Sprachwissenschaftler

Synoniemen voor "Linguist":


Wiktionary: Linguist

Linguist
noun
  1. Person, die sich wissenschaftlich mit Sprache befasst

Cross Translation:
FromToVia
Linguist lingvist linguist — one who studies linguistics
Linguist språkforskare; lingvist taalwetenschapper — een beoefenaar van de taalkunde
Linguist språkforskare; lingvist taalkundige — een beoefenaar van de taalkunde
Linguist språkforskare; lingvist linguïst — beoefenaar van de taalkunde



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Linguist (Zweeds) in het Duits

linguist:

linguist zelfstandig naamwoord

  1. linguist (språk lärare)
    der Sprachkenner; der Linguist; der Sprachwissenschaftler; der Sprachkundige; der Sprachgelehrte

Vertaal Matrix voor linguist:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Linguist linguist; språk lärare lingvist; språkforskare; språkkunnig person
Sprachgelehrte linguist; språk lärare lingvist; språkforskare; språkkunnig person
Sprachkenner linguist; språk lärare
Sprachkundige linguist; språk lärare lingvist; språkforskare; språkkunnig person
Sprachwissenschaftler linguist; språk lärare lingvist; språkforskare; språkkunnig person