Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Hund:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. hund:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Hund (Duits) in het Zweeds

Hund:

Hund [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Hund (Hundchen)
    hund
    • hund [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Hund:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hund Hund; Hundchen Rüde

Synoniemen voor "Hund":


Wiktionary: Hund

Hund
noun
  1. Bergbau: ein Förderwagen (meist auf Gleisen)
  2. ein Rollbrett für Möbel
  3. Astronomie: Sternbilder Großer Hund, Kleiner Hund
  4. Schimpfwort für: einen gerissenen, gemeinen, hinterhältigen oder brutalen Mitmenschen
  5. dem Menschen verbundenes, wachsames Haustier, in zahlreichen Rassen gezüchtet

Cross Translation:
FromToVia
Hund hund; hynda dog — animal
Hund hund chien — Mammifère carnivore

Verwante vertalingen van Hund



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Hund (Zweeds) in het Duits

hund:

hund [-en] zelfstandig naamwoord

  1. hund
    der Hund; Hundchen
    • Hund [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Hundchen [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. hund
    der Rüde
    • Rüde [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hund:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Hund hund
Hundchen hund
Rüde hund

Synoniemen voor "hund":

  • fyrbent kompis; jycke; människans bästa vän; byracka; vovve

Wiktionary: hund

hund
noun
  1. Bergbau: ein Förderwagen (meist auf Gleisen)
  2. Schimpfwort für: einen gerissenen, gemeinen, hinterhältigen oder brutalen Mitmenschen
  3. dem Menschen verbundenes, wachsames Haustier, in zahlreichen Rassen gezüchtet

Cross Translation:
FromToVia
hund Hund; Hündin dog — animal
hund Rüde dog — male canine
hund Jagdhund hound — dog
hund Jagdhund jachthond — een hond die speciaal gefokt wordt voor de jacht
hund Hund chien — Mammifère carnivore

Verwante vertalingen van Hund