Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Herrschaft

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Herrschaft

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Herrschaft:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Herrschaft (Duits) in het Zweeds

Herrschaft:

Herrschaft [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Herrschaft (Person; Wesen; Individuum; )
    person; människa; varelse; individ
    • person [-en] zelfstandig naamwoord
    • människa [-en] zelfstandig naamwoord
    • varelse [-en] zelfstandig naamwoord
    • individ [-en] zelfstandig naamwoord
  2. die Herrschaft (Obrigkeit; Macht; Autorität)
    myndighet; övervälde; makt; herravälde
  3. die Herrschaft (Obrigkeit; Macht; Autorität)
    överhet; statlig institution; auktoritet
  4. die Herrschaft (Meisterschaft; Beherrschung)
    övertag; kontroll; herravälde

Vertaal Matrix voor Herrschaft:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
auktoritet Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit Ansehen; Autorität; Befehlshaber; Kapazität; Macht
herravälde Autorität; Beherrschung; Herrschaft; Macht; Meisterschaft; Obrigkeit Beherrschung; Grad der Fähigkeiten; Reserviertheit
individ Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen Einzelgänger; Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Figur; Form; Gestalt; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Typ; Wesen
kontroll Beherrschung; Herrschaft; Meisterschaft Abzählen; Assertion; Beherrschung; Besichtigung; Einstellknopf; Grad der Fähigkeiten; Inspektion; Kontrolldienst; Kontrolle; Nachforschung; Regler; Reserviertheit; Steuerelement; Untersuchung; Verfügungsrecht; Wartung; ärztliche Untersuchung
makt Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit Ansehen; Autorität; Beherrschung; Energie; Fähigkeit; Grad der Fähigkeiten; Kapazität; Leistungsfähigkeit; Leistungsvermögen; Macht; Mächte; Reserviertheit; Vermögen
myndighet Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit Ansehen; Autorität; Beherrschung; Grad der Fähigkeiten; Macht; Reserviertheit
människa Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen Einzelwesen; Figur; Gestalt; Mensch; Menschenkind; Person; Wesen
person Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen Einzelwesen; Figur; Form; Gestalt; Mensch; Menschenkind; Person; Typ; Wesen
statlig institution Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit Staatsanstalt
varelse Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen Erzeugnis; Gebilde; Geschöpf
överhet Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit
övertag Beherrschung; Herrschaft; Meisterschaft
övervälde Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit Hegemonie; Obergewalt; Oberherrschaft; Vorherrschaft

Synoniemen voor "Herrschaft":


Wiktionary: Herrschaft

Herrschaft
noun
  1. Plural; veraltend und mitunter ironisch gebraucht: vornehme Anrede für eine Gruppe von Personen (insbesondere gemischten Geschlechts)
  2. das Territorium oder Lehen eines Landesherrn
  3. Kontrolle über Dinge
  4. Regierungsgewalt, Art und Weise, in der man regieren
  5. Amtsperiode eines autokratisch Regierenden; Regierungsdauer eines Königs oder Regimes
  6. Bezeichnung für Regierende, Personen mit Leitungsfunktion
Cross Translation:
FromToVia
• Herrschaft → regering ↔ reign — The exercise of sovereign power







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0490 seconde
Page rendered in 1.0 seconds