Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Fleisch:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fleisch (Duits) in het Zweeds

Fleisch:

Fleisch [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Fleisch (Braten)
    kött; fläsk
    • kött [-ett] zelfstandig naamwoord
    • fläsk [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. Fleisch
    kött
    • kött [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Fleisch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fläsk Braten; Fleisch Schweinefleisch; Speck
kött Braten; Fleisch Aufschnitt; Fleischwaren

Synoniemen voor "Fleisch":


Wiktionary: Fleisch

Fleisch
noun
  1. in der Bibelsprache: die durch Adams Fall verderbte menschliche Natur
  2. Typografie: der freie, unbedruckte Bereich um ein Schriftzeichen
  3. antiquiert: der menschliche Körper
  4. weiche, essbare Teile von Früchten
  5. ein aus Fleisch[1] von Tieren gewonnenes Nahrungsmittel, entweder als ganzes Stück (z.B. Filet) oder als Mischung verschiedener Fleischsorten und Tierbestandteile (Wurst)
  6. Anatomie: Muskel- und häufig auch Fettgewebe

Cross Translation:
FromToVia
Fleisch kött flesh — body tissue
Fleisch kött flesh — animal tissue as food
Fleisch kött meat — type of meat
Fleisch kött meat — animal flesh used as food
Fleisch kött meat — any sort of flesh
Fleisch kött chair — Toutes les parties molles du corps. (Sens général).
Fleisch kött viande — Chair d’un animal utilisée pour la nourriture.

Verwante vertalingen van Fleisch