Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Abwesenheit

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Abwesenheit

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Abwesenheit:
- frånvaro; bortovaro; bortkommen; avkommande; fel; brist
Wiktionary:
- Abwesenheit → frånvaro
- Abwesenheit → bortavaro, frånvaro, bortovaro, själsfrånvaro

Duits

Uitgebreide vertaling voor Abwesenheit (Duits) in het Zweeds

Abwesenheit:

Abwesenheit [die ~] zelfstandig naamwoord

die Abwesenheit (Versäumnis; Verzug)
frånvaro; bortovaro
- frånvaro [-en] zelfstandig naamwoord
- bortovaro [-en] zelfstandig naamwoord
die Abwesenheit (Zerstreutheit; Geistesabwesenheit)
bortkommen; avkommande
- bortkommen zelfstandig naamwoord
- avkommande zelfstandig naamwoord
die Abwesenheit
fel; brist
- fel [-ett] zelfstandig naamwoord
- brist [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Abwesenheit:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
avkommande	Abwesenheit; Geistesabwesenheit; Zerstreutheit
bortkommen	Abwesenheit; Geistesabwesenheit; Zerstreutheit
bortovaro	Abwesenheit; Versäumnis; Verzug
brist	Abwesenheit	Armut; Bedarf; Bedürftigkeit; Defekt; Defizit; Ermangelung; Fehlbestand; Fehlbetrag; Fehlmenge; Gebrechen; Hilfsbedürftigkeit; Kargheit; Knappheit; Krankheit; Leiden; Mangel; Manko; Schwäche; Spärlichkeit; Unvollkommenheit; Ärmlichkeit; Übel
fel	Abwesenheit	Defekt; Defekte; Falsche; Falschheit; Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Gehrung; Irrtum; Mißstand; Mißverhältnis; Nichterfüllung; Schnitzer; Tadel; Unrecht; Verfehlung; Versehen; Versäumnis; Vorwurf; Übel
frånvaro	Abwesenheit; Versäumnis; Verzug	Abwesentheit
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	Abwesend
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bortkommen		vergangen; verloren; verschwunden
fel		durcheinander; falsch; fehlerhaft; irrtümlicherweise; konfus; unrichtig; verkehrt; verschmitzt; verstört; verwirrt; wirr

Synoniemen voor "Abwesenheit":

Blaumachen; Schwänzen
Ermangelung; Fehlen; Mangel

Wiktionary: Abwesenheit

Abwesenheit

noun

Der Zustand, dass man geistig nicht zugegen ist
- Abwesenheit → frånvaro
Der Zustand, dass man körperlich nicht zugegen ist
- Abwesenheit → frånvaro

Cross Translation:

From	To	Via
• Abwesenheit	→ bortavaro; frånvaro	↔ absence — state of being away
• Abwesenheit	→ frånvaro	↔ absence — lack; deficiency; nonexistence
• Abwesenheit	→ frånvaro; bortovaro; själsfrånvaro	↔ absence — Le fait d’être absent.