Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor zittern (Duits) in het Zweeds
zittern:
Conjugations for zittern:
Präsens
- zittere
- zitterst
- zittert
- zitteren
- zittert
- zitteren
Imperfekt
- zitterte
- zittertest
- zitterte
- zitterten
- zittertet
- zitterten
Perfekt
- habe gezittert
- hast gezittert
- hat gezittert
- haben gezittert
- habt gezittert
- haben gezittert
1. Konjunktiv [1]
- zittere
- zitterest
- zittere
- zitteren
- zitteret
- zitteren
2. Konjunktiv
- zitterte
- zittertest
- zitterte
- zitterten
- zittertet
- zitterten
Futur 1
- werde zittern
- wirst zittern
- wird zittern
- werden zittern
- werdet zittern
- werden zittern
1. Konjunktiv [2]
- würde zittern
- würdest zittern
- würde zittern
- würden zittern
- würdet zittern
- würden zittern
Diverses
- zitter!
- zittert!
- zitteren Sie!
- gezittert
- zitternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor zittern:
Synoniemen voor "zittern":
Zittern:
-
Zittern (Tremor)
-
Zittern
-
Zittern (Schlottern)
Vertaal Matrix voor Zittern:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
darrning | Schlottern; Zittern | Beben; Erschütterung; Triller; Vibration |
rysning | Schlottern; Tremor; Zittern | |
skakning | Tremor; Zittern | Achselzucken; Erschütterung; Gliederzucken; Ruck; Stoß; Stoßen; Zuckung; Zusammenziehung; erschütternde Bewegung |
skälvning | Schlottern; Tremor; Zittern | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skakning | zuckend |