Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: verlassen

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: verlassen

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verlassen:
  2. Verlassen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verlassen (Duits) in het Zweeds

verlassen:

verlassen werkwoord (verlasse, verläßt, verließ, verließt, verlassen)

  1. verlassen (wegfahren; abreisen; seineZelteabbrechen; )
    bryta upp; gå bort; lämna; avresa
    • bryta upp werkwoord (bryter upp, bröt upp, brutit upp)
    • gå bort werkwoord (går bort, gick bort, gått bort)
    • lämna werkwoord (lämnar, lämnade, lämnat)
    • avresa werkwoord (avreser, avreste, avrest)
  2. verlassen (im Stich lassen)
    överge; lämna i sticket
    • överge werkwoord (överger, övergav, övergivit)
    • lämna i sticket werkwoord (lämnar i sticket, lämnade i sticket, lämnat i sticket)
  3. verlassen (sorgen für; sich kümmern; sorgen; bewirken)
    vara försiktig; se efter
    • vara försiktig werkwoord (är försiktig, var försiktig, varit försiktig)
    • se efter werkwoord (ser efter, såg efter, sett efter)

Conjugations for verlassen:

Präsens
  1. verlasse
  2. verläßt
  3. verläßt
  4. verlassen
  5. verlaßt
  6. verlassen
Imperfekt
  1. verließ
  2. verließt
  3. verließ
  4. verließen
  5. verließt
  6. verließen
Perfekt
  1. habe verlassen
  2. hast verlassen
  3. hat verlassen
  4. haben verlassen
  5. habt verlassen
  6. haben verlassen
1. Konjunktiv [1]
  1. verlasse
  2. verlassest
  3. verlasse
  4. verlassen
  5. verlasset
  6. verlassen
2. Konjunktiv
  1. verließe
  2. verließest
  3. verließe
  4. verließen
  5. verließt
  6. verließen
Futur 1
  1. werde verlassen
  2. wirst verlassen
  3. wird verlassen
  4. werden verlassen
  5. werdet verlassen
  6. werden verlassen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verlassen
  2. würdest verlassen
  3. würde verlassen
  4. würden verlassen
  5. würdet verlassen
  6. würden verlassen
Diverses
  1. verlassew
  2. verlasset!
  3. verlassen Sie!
  5. verlassen
  6. verlassend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

verlassen bijvoeglijk naamwoord

  1. verlassen (ausgestorben; menschenleer; öde)
    öde; ödslig; ödsligt; folktomt
  2. verlassen (vereinsamt; einsam; öde)
    ödslig; övergivet; ödsligt

Vertaal Matrix voor verlassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avresa Abfahrt; Abreise
bryta upp Aufbrechen; Aufreißen
lämna Abfahren; Abreisen; Fortgehen; Gehen; Verlassen; Weg gehen; Weggehen
öde Erfolg; Glück; Glücksfall; Glücksfälle; Los des Lebens; Prädestination; Schicksal; Vermögen; Vorbestimmung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avresa abreisen; aufbrechen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen abfahren; abreisen; fortfahren; fortreisen; losfahren; wegfahren; wegreisen
bryta upp abreisen; aufbrechen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen abbrechen; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; auseinandergehen; auseinandernehmen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; dekodieren; entehen; entfesseln; komplettieren; scheiden; trennen; vervollständigen
gå bort abreisen; aufbrechen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; im Sterben liegen; sterben; umkommen; verscheiden; versterben; zugrunde gehen
lämna abreisen; aufbrechen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen abbrechen; abgeben; abgehen; abliefern; absehen; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; loslassen; sich entfernen; sich zurückziehen; verzichten; zustellen
lämna i sticket im Stich lassen; verlassen
se efter bewirken; sich kümmern; sorgen; sorgen für; verlassen
vara försiktig bewirken; sich kümmern; sorgen; sorgen für; verlassen achtgeben; auf der Hut sein; aufpassen; hüten; sich hüten vor; vorsichtig sein; vorzichtig sein
överge im Stich lassen; verlassen abgeben; abschaffen; absehen; abstehen; abstellen; abtreten; ausrangieren; ausscheiden; etwas aufgeben; verzichten; zurücktreten; übergeben; überlassen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
folktomt ausgestorben; menschenleer; verlassen; öde
öde ausgestorben; menschenleer; verlassen; öde desolat; dürr; karg; kärglich; schal; schofel; schäbig; trocken; unfruchtbar; öde
ödslig ausgestorben; einsam; menschenleer; vereinsamt; verlassen; öde
ödsligt ausgestorben; einsam; menschenleer; vereinsamt; verlassen; öde dürr; karg; kärglich; schal; schofel; schäbig; trocken; unfruchtbar; öde
övergivet einsam; vereinsamt; verlassen; öde desolat; öde

Synoniemen voor "verlassen":


Wiktionary: verlassen

verlassen
verb
  1. einen Ort verlassen: weggehen, sich entfernen
adjective
  1. allein, einsam
Cross Translation:
FromToVia
• verlassen → frångå; avstå från; ge upp ↔ abandon — to give up
• verlassen → övergiven ↔ abandoned — forsaken, deserted
• verlassen → gå; avresa; avlägsna; avgå; resa; köra sin väg ↔ depart — to leave
• verlassen → dö; avlida ↔ depart — to die
• verlassen → försaka; överge ↔ forsake — to abandon
• verlassen → lämna ↔ leave — To depart from, end one's connection or affiliation with
• verlassen → avresa; lämna ↔ leave — To depart (intransitive)
• verlassen → öde ↔ lonely — of place: desolate
• verlassen → lämna ↔ quit — to leave
• verlassen → lita på ↔ rely — rest with confidence
• verlassen → lämna ↔ verlaten — weggaan

Verlassen:

Verlassen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Verlassen (Verschwinden)
    avgång; avsked
    • avgång [-en] zelfstandig naamwoord
    • avsked [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. Verlassen (Weg gehen; Gehen; Fortgehen)
    lämna
    • lämna [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Verlassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avgång Verlassen; Verschwinden Abfahrt; Abreise
avsked Verlassen; Verschwinden Abschied; Ausstoß; Ausstoßung; Diensentlassung; Entlassung; Kündigung
lämna Fortgehen; Gehen; Verlassen; Weg gehen Abfahren; Abreisen; Weggehen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lämna abbrechen; abgeben; abgehen; abliefern; abreisen; absehen; aufbrechen; ausliefern; besorgen; bestellen; fortreisen; liefern; loslassen; seineZelteabbrechen; sich entfernen; sich zurückziehen; verlassen; verzichten; wegfahren; wegreisen; zustellen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avgång weg; weggefahren

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1072 seconde
Page rendered in 1.0 seconds