Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Hausschuh:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Hausschuh (Duits) in het Zweeds

Hausschuh:

Hausschuh [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Hausschuh (Pantoffel; Schlapfen)
    slipper; toffla
    • slipper zelfstandig naamwoord
    • toffla [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Hausschuh:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slipper Hausschuh; Pantoffel; Schlapfen
toffla Hausschuh; Pantoffel; Schlapfen

Synoniemen voor "Hausschuh":


Wiktionary: Hausschuh

Hausschuh
noun
  1. Schuh, der im Haus getragen wird