Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Seuche:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Seuche (Duits) in het Zweeds

Seuche:

Seuche [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Seuche (Plage)
    böldpest
  2. die Seuche (Plage; Epidemie; Pest)
    epedemi; pest
    • epedemi zelfstandig naamwoord
    • pest [-en] zelfstandig naamwoord
  3. die Seuche (Infektionsgefahrliche Krankheit)
    smittsam sjukdom
  4. die Seuche (Bedürftigkeit; Not; Armut; )
    nödvändigt; behövande

Vertaal Matrix voor Seuche:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behövande Armut; Bedürftigkeit; Druck; Elend; Hilfsbedürftigkeit; Katastrophe; Mißgeschick; Not; Rückschläge; Schicksalsschlag; Schicksalsschläge; Seuche; Unglück; Ärmlichkeit
böldpest Plage; Seuche
epedemi Epidemie; Pest; Plage; Seuche
nödvändigt Armut; Bedürftigkeit; Druck; Elend; Hilfsbedürftigkeit; Katastrophe; Mißgeschick; Not; Rückschläge; Schicksalsschlag; Schicksalsschläge; Seuche; Unglück; Ärmlichkeit
pest Epidemie; Pest; Plage; Seuche Ranger; Unruhestifter; lästige Person; lästiger Mensch; lästiges Kind
smittsam sjukdom Infektionsgefahrliche Krankheit; Seuche
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nödvändigt benötigt; dringend; dringend notwendig; dringend nötig; dringlich; entbehrlich; entscheidend; erforderlich; essentiell; notwendig; nötig; unentbehrlich; unvermeidlich; wesentlich; wichtig; zentral; zwangsläufig

Synoniemen voor "Seuche":


Wiktionary: Seuche


Cross Translation:
FromToVia
Seuche farsot épidémie — médecine|fr maladie qui atteindre en même temps et dans le même lieu un grand nombre de personnes ou d'animaux.